Vele verrassingen buiten Bangkok
Bangkok is een stad, die elke Azië-ganger gezien en beleefd moet hebben. Het platteland rondom Bangkok is minder bekend, maar schilderachtig, zoals de drijvende markt in Damnoen Saduak. Nog verder het land in zijn nog andere hoogtepunten, zoals Changmai dat bekend staat als de Gouden Driehoek.
Een doorsnee middag in bruisend Bangkok. Op Sukhumvit Road zit het verkeer muurvast, maar afgezien van een paar op fluitjes blazende politieagenten maakt niemand er zich druk om, in het besef dat het toch niet helpt als je je opwindt. In het Grand Palace schuifelen bezoekers uit alle windstreken met open mond en ongelovige blik langs de met bladgoud en glinsterend email versierde gebouwen.
Op de brede Chao Praya-rivier krioelen grote en kleine, langzame en snelle schepen dooreen in een riskant maar fascinerend ballet. Langs de overvolle trottoirs en voetpaden wordt zoals altijd gekookt, gebakken, gebraden en gegeten, waarbij niemand zich iets lijkt aan te trekken van de vettige walm en de uitlaatgassen van voorbijscheurende brommers en tuktuks.
Het stadsbeeld van Bangkok is verbijsterend en boeiend tegelijk. Een ding is zeker: deze stad leeft als geen ander. Hier heersen niet de orde en netheid van Singapore noch de discipline van Kuala Lumpur. Dit is een stad met anarchistische trekjes, waar iedereen doet wat hem goed lijkt, zonder overigens anderen ernstig te hinderen, want er is geen agressie in het superdrukke verkeer en er wordt opvallend veel gelachen.
Thais lijken nauwelijks gebukt te gaan onder wat westerlingen als rampzalig beschouwen: permanente verkeerschaos, regelmatig terugkerende wateroverlast, stank, luchtvervuiling, stroomuitval, noem maar op. Mai pen rai is het stereotype antwoord op tegenspoed, overlast, stress; te vertalen als: maak je niet druk, trek het je niet aan. Behalve van een zeker fatalisme getuigt het van een rotsvast optimisme waarvan deze samenleving doortrokken lijkt.
Bangkok is een stad die elke Azië-ganger gezien en beleefd moet hebben. Vanwege de geur (ik heb mensen gesproken die beweren haar te herkennen zodra ze op Suvarnabhumi Airport voet aan de grond zetten), de dynamiek, de vriendelijke, goedlachse mensen, de positieve atmosfeer. En vanwege de spectaculaire panorama’s en monumenten die je misschien niet verwacht, maar die er wel degelijk zijn.
Geen mooier vergezicht dan vanaf een hoog punt over de altijd drukke rivier, vooral tegen het eind van de middag als de zon haar laatste stralen, goudgeel en warm van kleur, over het water, de talloze boten en de wirwar van gebouwen op beide oevers laat spelen.
Op mijn hotelbalkon zeventienhoog boven de stroom heb ik het gevoel boven het rumoer te zweven, los van de wereld beneden, maar tegelijkertijd weet ik me een met deze donkere, mysterieuze, grommende, tot in mistige vertes kronkelende kolos die wonderlijk geruststellend Stad van de Engelen (Khrung Thep) wordt genoemd.
Bangkok is, zeker als je er voor het eerst komt, een stad die verwart. Maar ook een stad die intrigeert, ontroert, die je bijblijft en waar je op zeker moment een soort heimwee naar krijgt, hoe merkwaardig dat misschien ook klinkt. Heimwee naar de onwaarschijnlijk mooie architectuur van de zalen en tempels in het Grand Palace, waar het altijd druk is, zeker, maar waar ook stille hoekjes zijn om op je gemak te genieten van verfijnd lijnenspel, geraffineerde kleuren, subtiel schilderwerk.
Heimwee naar monumentale of juist verrassend intieme tempels waar na de hectische drukte en de hitte van de stad koele ruimtes en gewijde sfeer als een weldadig bad over je worden uitgestort. Heimwee naar de oneindig gracieus bewegende dansers en danseressen die met hun vloeiende bewegingen een wereld van ongekende souplesse en verfijning oproepen, verwijzend naar oude culturen en hoogstaande beschavingsvormen. Heimwee naar de kolkende smeltkroes die deze stad is en de vele gezichten die ze vertoont.
Rondom Bangkok
Soms is Bangkok me te veel, dan moet ik even weg uit de drukte, de mensenmenigtes, het lawaai. Even de rust van het platteland opzoeken, waar het tempo laag is en de lucht zuiver. Naar de schilderachtige drijvende markt in Damnoen Saduak; vroeg in de ochtend liefst als er nog geen toeristen zijn, want dan is het op z’n mooist en heb je het gevoel dat alles wat er gebeurt authentiek is.
Ik zoek er graag een plekje op een van de bruggen en kijk met mijn armen op de leuning ongestoord naar de koopvrouwen die in hun met groente, fruit, vis, kleding of huisraad beladen bootjes onder je door varen, je met hun liefste glimlach proberen te verlokken tot een tochtje temidden van deze kleurige wirwar of een smakelijk hapje aanbieden dat ze op de voorplecht van hun boot hebben bereid.
Op de terugweg kom je vanzelf in Nakhon Pathom terecht, bij de reusachtige, geelgouden chedi (klokvormig monument) die je al van verre boven alles uit hebt zien torenen. Het is een eeuwenoud bouwwerk dat respect afdwingt, altijd omringd door pelgrims en monniken en met interessante schilderingen en sculpturen waar ik urenlang naar kan kijken. Een ideale plek om in de schaduw van oude, knoestige bomen iets te eten en te drinken, je de toekomst te laten voorspellen of zomaar weg te dromen in de lome middaghitte.
Om daarna geladen met nieuwe energie een bezoek te brengen aan de Rose Garden, waar enthousiaste jonge mensen uiteenlopende aspecten van de Thaise cultuur demonstreren, van klassieke dansen tot olifantendressuur en van kunstzinnig handwerk tot martiale verdedigingstechnieken. In deze oase tussen sierlijke pagodes, uitbundig bloeiende orchideeën en vijvers vol goudglanzende karpers lijkt de grote stad, die in werkelijkheid vlakbij is, mijlen ver weg.
Maar Damnoen Saduak, Nakhon Pathom en de Rose Garden zijn niet de enige doelen voor een uitstapje als Bangkok je even te veel is. Er zijn de geheimzinnige ruines van Ayuthaya, de vroegere hoofdstad van wat toen nog Siam heette, en er is Bang Pa-In, voormalig zomerverblijf van de koninklijke familie, waar midden in een vijver vol lotusbloemen een tempeltje verrijst, za rank en gracieus dat je alleen al daarvoor zou moeten gaan kijken.
Al die mooie plekken rond de Thaise hoofdstad zijn gemakkelijk te bereiken, op eigen gelegenheid of georganiseerd. Bij vrijwel alle reisbureaus en de in hotels gevestigde tourdesks kun je georganiseerde trips boeken. Een van de populairste is de dagtrip naar Bang Pa-In en Ayuthaya, waarbij de heenreis per bus wordt gemaakt en de terugreis per luxe salonboot over de Chao Prya. Of andersom, maar dat doet aan het uitstapje op zich niets af.
De jumbo’s van Chang Dao
Maar Thailand is meer dan Bangkok en omgeving, dus komt er een moment dat je als reiziger de stad de rug toekeert en het land in trekt, op zoek naar andere hoogtepunten. Bijvoorbeeld naar Chiangmai en het gebied ten noorden daarvan, dat wordt aangeduid als de Gouden Driehoek.
Chiangmai op zich is niet geweldig bezienswaardig, of het moest zijn de levendige avondmarkt waar alles verhandeld wordt wat men zich kan voorstellen en veel waar men geen voorstelling van had. Maar ook hier is de stad een goede uitvalsbasis naar bezienswaardigheden in de omgeving: de hoog op een heuvel gelegen tempel Doi Suthep, dorpjes in de omgeving waar de hele bevolking zich bezighoudt met een en dezelfde vorm van kunstnijverheid zoals Woalia (zilverwerk) en Borsang (parasols), en het olifantenkamp bij Chang Dao.
Je moet iets met olifanten hebben om Chang Dao ten volle te kunnen waarderen, maar wie heeft dat niet? Het kamp ligt opzij van de weg naar het noorden in een oerwoudachtige omgeving. Om er te komen moet je via een wiebelende hangbrug de Ping-rivier oversteken, maar dan zit je ook midden tussen de dikhuiden die laten zien wat ze zoal kunnen met een boomstam.
Met een mahout op hun brede nek (mannen van de Karen-stam die samen met het aan hun zorgen toevertrouwde dier opgroeien en er hun hele leven bij blijven) versjouwen de reusachtige jumbo’s loodzware teakstammen alsof het twijgen zijn, en als het karwei te zwaar wordt geacht voor een dier alleen, dan krijgt het assistentie van soortgenoten die eendrachtig de klus klaren. Onderwijl drentelen jonkies om de oudere dieren heen en wagen zich af en toe dicht bij de bezoekers in de hoop die banaan in de wacht te slepen die ze al geroken hebben lang voordat hij uit tas of rugzak te voorschijn kwam.
Na de demonstratie van het zware werk in de bossen, waar deze olifanten voor werden ingezet, volgt het leukste gedeelte van de show: het bad in de rivier. In een lange rij sjokken de dieren naar het ondiepe, in de zon glinsterende water en rollen zich, eenmaal in het midden van de stroom, met zichtbaar genoegen op hun zij, waarna de mahouts ze met veel geplens een wasbeurt geven.
Een zandbank in de Mekong
Altijd gedacht dat de naam Gouden Driehoek betrekking had op het gebied waar drie Aziatische landen – Thailand, Myanmar (Birma) en Laos – elkaar raken en dat nogal berucht was vanwege de handel in opium die er lange tijd de voornaamste inkomstenbron is geweest (en dat volgens ingewijden nag is, al merk je er als bezoeker niets van).
Maar de naam blijkt ergens anders vandaan te komen: van een zandbank in de Mekong-rivier, die, als de zon erop schijnt, goudkleurig oplicht. Deze zandbank, die inderdaad een driehoekige vorm heeft, ligt op een plek waar de Mae Sai-rivier in de Mekong stroomt en dat is ook de plaats waar je in een oogopslag het grondgebied van de drie landen kunt waarnemen.
Zoals zo vaak verlopen de grenzen grillig. Vanuit mijn kamer in het op een heuvel gelegen hotel Baan Boran kijk ik, behalve op het luxueuze zwembad, uit op een stuk wild, moerassig land dat nog tot Thailand behoort. Dan is er de smalle Mae Sai, gevolgd door opnieuw een landtong, ditmaal Birmees, waarna even verderop de brede Mekong opdoemt met daarachter de bergen van Laos.
Vroeg in de ochtend is dit hele landschap doordrenkt van een witte mist waaruit solitair staande bomen zich als magere spoken verheffen. In die ijle, onwerkelijke wereld hoor je soms de schreeuw van een vogel of het geluid van een motorprauw zonder dat vogel of boot zelf te zien zijn. Als de mist optrekt komt het leven in de dorpjes langzaam op gang.
In het vlakbij de Gouden Driehoek gelegen Sop Ruak maken vissers zich klaar om de rivier op te gaan, winkels openen hun deuren en de eerste toeristen drentelen langs de paar souvenirkraampjes of turen over de machtige rivier die hier ongeveer halverwege is op haar lange reis uit de bergen van Tibet naar de monding in Vietnam. Van over het water dringt het heldere geluid van een Laotiaanse tempelbel tot hier door.
Handel aan de grens
In het verderop gelegen Mae Sai is het minder idyllisch. Het dorp heeft een grensovergang met Myanmar en vertoont alle eigenschappen van een grensplaats in de binnenlanden van Zuidoost-Azië. Veel stof en lawaai in de enige doorgaande straat die wel een grote markt lijkt en die uitkomt bij een brug met een slagboom, een spandoek erboven en groen geschilderde huisjes met geüniformeerde beambten die geacht worden de stroom voetgangers, fietsers, riksjarijders en vrachtauto’s in de gaten te houden.
De lokale bevolking kan kennelijk zonder moeite de grens passeren; als buitenlander moet ik me bij een aparte balie melden waar een dikke douaneman een blik in mijn paspoort werpt, vijf dollar incasseert en vervolgens alle belangstelling in mijn persoon verliest.
Ongemoeid schuifel ik tussen de stroom grensoverschrijders door, maak een foto van het gekrioel om me heen en dan sta ik in Myanmar, om precies te zijn in het grensdorp Tha Khi Lek. Een paar dingen vallen onmiddellijk op: het verkeer rijdt opeens weer rechts van de weg en het spijkerschrift van reclames en uithangborden ziet er anders uit dan in Thailand. Maar daarmee houden de verschillen dan ook op; voor de rest is Tha Khi Lek alleen maar handel.
Direct onder aan de brug begint een openluchtmarkt die zo uitgestrekt is dat je er kunt verdwalen en waar letterlijk van alles verhandeld wordt: goederen uit China en Thailand, maar ook uit Europa en Australië, Chinese whisky, kleding, koffers, medicijnen, kruiden, houtsnijwerk, meubels en zelfs Nederlands bier.
De winkelende en handeldrijvende menigte maakt al de nodige herrie van zichzelf, maar dat is blijkbaar niet voldoende; ter verhoging van de feestvreugde staan her en der forse geluidsinstallaties opgesteld die hun decibellen gul over onze hoofden uitstrooien. De mensen lijken armer dan hun Thaise buren, maar leken tot een catastrofale wervelstorm hun land onlangs rampzalig trof even vriendelijk en goedlachs.
Als ik de markt achter me laat gebaart iemand dat ik toch ook vooral een bezoek moet brengen aan het witte tempeltje op een heuveltop boven het dorp. Ik kijk bedenkelijk omhoog en de man begrijpt dat ik tegen de klauterpartij opzie. Dan wijst hij met een stralend gezicht op een brommer die tegen een boom geparkeerd staat en even later rijden we knetterend naar boven. Met als beloning een mooi uitzicht over de beide grensplaatsjes, de smalle kronkelrivier in het midden, de brug met de slagboom en heel het bonte gewriemel daaromheen.
Bergvolken
Het noorden en noordwesten van Thailand is het woongebied van diverse stammen die voor het gemak als “bergvolken”(hill tribes) worden aangeduid. In totaal betreft het ca. 500.000 mensen die van oorsprong geen Thai spreken en als etnische minderheden beschouwd kunnen worden. Het gaat om stammen die onderling sterk verschillen qua kleding, religie, woonomstandigheden, manier van leven.
Zo is het in het ene dorp – bij de Yao’s in Pha Dua bijvoorbeeld – een fleurige en vooral schone boel met veel bloemen en goed onderhouden bamboehuisjes, poetsende vrouwen en gezond uitziende kinderen, terwijl bij de Akha’s een eind verderop de sfeer uitgesproken landerig is; het dorp is vies en overal hangen magere honden en lanterfantende mannen rond.
De meeste bergvolken zijn lang geleden uit China hierheen gekomen, maar hoog in de bergen stuit ik op een enclave waar mensen wonen die betrekkelijk recent uit China gevlucht zijn, namelijk ten tijde van de communistische machtsovername in 1949. Het merendeel heeft de Thaise nationaliteit, maar onder elkaar spreken ze het mandarijns van hun moederland. Hun dorp, Mae Salong, ligt op 1800 meter hoogte met rondom uitgestrekte theetuinen.
Bij navraag blijkt dat er in de buurt nog meer van die Chinese dorpen liggen. Ze vormen met hun tuinen en plantages een groene oase in het tamelijk troosteloos ogende berggebied dat zichtbaar te lijden heeft gehad van kaalslag door opium verbouwende bergstammen. Hier en daar is een herbebossingsproject van start gegaan, maar dat staat duidelijk nog in de kinderschoenen.
Bij terugkeer in Bangkok wacht een cultuurschok. Eenmaal gewend aan de stilte en de rust van het platteland valt de niet aflatende drukte van de megastad boven op je. Het heimwee naar de uitgestrekte bossen, de verstilde dorpjes, de groene rijstvelden wordt enigszins verzacht doordat mijn taxichauffeur met trots vertelt dat hij, zoals zovelen van zijn collega’s, niet uit Bangkok, maar uit de Isan afkomstig is, het verre noordoosten waar het leven een heel ander tempo heeft en waar hij, naar zijn zeggen, elke dag naar terugverlangt.
Auteur: Henk Bouwman (www.reizenexclusief.nl/)
Over deze blogger
Lees hier de laatste artikelen
- Reisverhalen8 januari 2024Santi Khiri: Chinatown in de Thaise bergen
- Eilanden21 december 2023Koh Chang: Rust en puur natuur in Zuidoost-Thailand
- Eilanden10 oktober 2021Phuket: Een topper in Zuid-Thailand!
- Bezienswaardigheden13 september 2018Vele verrassingen buiten Bangkok