Vaak rij ik met een vriend mee. In zijn auto stuiven wij alsof wij vleugels hebben en ik heb dan het gevoel dat we zowel naar de hemel als naar de hel kunnen rijden. Ik heb hem vaak op de lotusbloemen gewezen die de sloten bedekken en ik vraag hem dan wat langzamer te rijden om die bloemen beter te kunnen bekijken. Zij tonen hun pracht van helder groen gemengd met zacht roze tot je tenslotte in de verwelkte bloemen de vruchten kunt zien.

Ook kijk ik graag naar de jonge opgerolde lotusbladeren. Als ze open gaan zien ze er anders uit: mals groen en teder. Deze lotusbloemen zien er zo schitterend uit dat het niet vreemd is dat schilders ze als motief gebruiken en weergeven op muren van tempels. 

Wij rijden snel. Het suizen van de wind langs de auto voelt bij mij als het geluid van een beschaving waar ik me niet prettig bij voel. Ik krijg ineens het idee dat ik beter kan uitstappen en met een boerenkar door het land kan gaan rijden.  

De weg voor ons loopt nu lichtjes omhoog. Als ik omkijk naar omlaag  dan zie ik haarspeldbochten door het golvende land. We rijden daarna langs een bos dat eigenlijk niet meer als bos te herkennen is. Het houdt plotseling op, precies daar waar de weg naar de beschaving verbreed is. Ook is bos gekapt voor de maïsteelt. Deze akkers zien er ook mooi uit maar toch anders dan het ongerepte bos dat je hier eigenlijk verwacht.

Dode honden

Veel dode honden op de weg, slachtoffers van de gemotoriseerde wereld, verminkt en ontwricht. Ik beklaag mij daarover maar mijn vriend zoekt een excuus zoals alle autorijders doen. ‘Je kunt niet snel genoeg remmen, je komt in een slip en knalt op een andere auto, en je kunt over de kop slaan.’ Het leven van een dier is voor hen zonder betekenis.

Voor de hutten van boeren stijgt rook op naar de heldere hemel. Er spelen, gelukkig en onbezorgd, naakte kleuters. Een zwarte hond kwispelt met zijn staart om aandacht van de kinderen te trekken. ‘Als deze zwarte hond net over straat had gelopen, had jij hem dan aangereden’? vraag ik. Hij haalt zijn voet van het gas af en steekt een sigaret op. 

‘Als ik niet op tijd kan remmen dan moet ik hem wel aanrijden’. ‘Als… Bah!’ zucht ik en kijk dromerig naar de bergrug voor ons. Het lijkt wel de grens te vormen tussen ons en een ander werelddeel. ‘Als het nu een van jouw kinderen was zou je hem dan ook moeten aanrijden?’

‘Oh! Maar dat hangt van de situatie af.’ ‘Dus het leven van een mens is voor jou belangrijker dan dat van een dier?’ ‘Natuurlijk.’ Ik leun ontgoocheld naar achteren in mijn stoel. Eigenlijk klopt het wel wat hij zegt. De mens is belangrijker en bovendien voelt hij zich heerser over het dierenrijk. Maar, nog even, en dan meten mensen zich het recht aan andere wezens te mogen vernietigen. 

Wij naderen het dorp onder aan de berg. Het verbaast me al niet meer dat ook hier dode honden liggen. Bij enkele dieren is de kop helemaal vermorzeld. Bloedige bandensporen. De autorijders hebben waarschijnlijk niet meer dan een doffe dreun gevoeld toen ze over het dier reden; de pijn die het dier heeft gevoeld moet een marteling zijn geweest. Ik zucht opnieuw als ik hieraan denk. Mijn vriend stelt mij gerust en zegt ‘Ik zal opletten dat ik geen hond aanrijd.’ Ik lach dankbaar.

De wind raakt me vol door het open raam en brengt mijn haar in de war.  De geur van mijn hairspray gaat de hele auto door. Ik ruik aan mijn lange haar en als ik dat nog eens doe lachen wij beiden. Onze lach klinkt als muziek. ‘Heb jij al eens iets aangereden’ vraag ik mijn vriend. ‘Wat bedoel je met -iets- ?’ ‘Nou, een hond, of een mens!’ ‘Je zegt het zo alsof een hond net zo veel waard is als een mens.’

Ik kijk naar de bergrug die naderbij komt. De eerst vage contouren worden langzaam helder zodat je bomen kunt zien. ‘Ik zie geen verschil tussen de doodsstrijd van een mens en een dier’ zeg ik. ‘Jij spreekt alsof je ooit gestorven bent’ werpt hij tegen. Ik kijk hem eens aan en lach naar hem. Hij kijkt snel even naar mij en dan weer op de weg om zijn concentratie niet te verliezen. Maar zijn ogen worden tot pretoogjes als ik hem antwoord ‘Ja, ik ben al eens gestorven.’

‘Wanneer was dat dan’ vraagt hij me. ‘Toen ik verdriet had nadat mijn grote liefde het uitmaakte. Ik had toen het gevoel dat ik dood was hoewel ik nog steeds kon ademen.’ Hierna lach ik voluit. Ik heb altijd goeie zin als ik de stad even uit kan. En dat komt omdat ik van het land kom.

‘Ach, heeft iemand jou verlaten?’ lacht hij. ‘Ik denk nou net dat jij iemand bent die anderen verlaat.’ Ik kijk hem meelijwekkend en onschuldig aan en zeg ‘Nee, ze hebben mij ook vaak laten zitten.’

‘Ja ja, dat betekent dus dat jij al veel vrijers versleten hebt.’ Ik antwoord niet maar lach naar hem. ‘Kan ik ook een vrijer van je worden?’ vraagt hij met kalme stem. ‘Hè, wat is dat nou?’ vraag ik hem. ‘Ja, jouw minnaar. Doe nou niet zo!’

Ik lach verlegen en kijk naar de groter wordende bergen. Ik zie rotsen, stenen, grote en kleine bomen dicht op elkaar, vaal en donker als op een  schilderij. ‘Is dat jouw manier om een liefdesverklaring te doen?’ vraag ik hem. ‘Nee, dit is geen liefdesverklaring, ik wil gewoon jouw vaste vriend worden.’

‘Dat is toch hetzelfde? Kijk liever nou eens naar die mooie bergen daar!’ ‘Draai je er zo niet uit! Zie je nu echt niet dat ik jouw vaste vriend wil worden?’ ‘OK dan’ zeg ik en lach naar hem. ‘Zeg ik niet snel ja?’ ‘Zeker’ antwoordt hij.

‘Kijk toch eens, weer een aangereden hond’ en ik wijs hem op het rottende kadaver. ‘Is er dan niemand die daarnaar kijkt?’ Hij ontwijkt het kadaver. ‘Als dit in mijn dorp gebeurt’ vertel ik hem, ‘dan had al lang iemand hem begraven aan de wegrand. Maar hier kijkt niemand er naar om en ze laten de hond in de zon verrotten tot er niks van over is. Zie je nu hoe harteloos de mens is?’  ‘Was het een mens’, zegt hij, ‘dan lieten ze hem niet zo liggen. Uit medelijden zou men de dode van straat halen.’

Wij rijden de berg voorbij en zien aan de horizon de volgende berg naderen en rijden daarheen. ‘Praat toch niet steeds over de dood; wij maken nu een uitstapje naar de bergen!’ ‘Naar de altijd groene jungle?’ vraag ik hem. ‘Nee, naar Khao-Yai, de grote berg. Of die groen is kun je dadelijk zelf zien. Maar …’ en dan pakt hij mijn hand en zegt met lichtjes in zijn ogen ‘als wij boven op de berg zijn dan wil ik je graag kussen.’

‘Hoe kom daar je zo ineens bij?’ ‘Nou, om onze vriendschap te bekrachtigen en te vieren.’ Ik lach. Ben ineens vol elan en zeg ‘Maar je moet me eerst wat beloven.’ ‘Wat dan?’ vraagt hij. ‘Dat je je best doet niets of niemand aan- of dood te rijden. En als je zelfs maar een hond aanrijdt dan laat ik me niet door jou….’  ‘Kussen!’ maakt hij de zin af. ‘En als ik mijn belofte hou, hou jij dan de jouwe?’ Ik steek twee vingers op alsof ik het zweer.

Wij rijden langzaam de steile hellingen op. Ik kijk naar omlaag en zie de witte haarspeldbochten in de weg nog vaag tussen bomen en bamboe door. In de afgrond beneden ons vormen de toppen van de bomen een groen tapijt. Wij stoppen aan de grens van het natuurgebied. Diep onder ons zien we wolken boven de bergtoppen zweven. Hier is een uitzichtpunt; op het bord staat “weids uitzicht”.

Over dat bord erger ik me; moet ik uitgerekend hier van een weids uitzicht genieten? Er zijn veel mensen die door dat bord iets mooi vinden om te genieten en te fotograferen. Daarom mijd ik deze plek en ga naar de auto terug. ‘We zijn nu wel op de top’ herinnert mijn vriend me aan de belofte. Ik knik, want houd met beide handen mijn oren dicht vanwege de luchtdruk. 

De lichtjes in zijn ogen zijn er nog steeds als ik naast hem ga zitten. Hij neemt mijn hand en kust hem. Ik frons mijn voorhoofd en vraag me af of mijn hand nog wel naar mijn parfum ruikt. Ruikt hij eigenlijk wel aan mijn hand? Ik trek mijn hand terug want wil niet dat hij met één hand stuurt. De paarse bloemen langs de weg bewegen soepel als danseressen. Ze lokken mij er een te plukken, maar dat mag niet want dit is natuurgebied. Het donderen van de waterval klinkt als wilde muziek in het oerwoud.

Waar gaat hij mij eigenlijk kussen, denk ik. Op de top van de berg is geen rustige plek. Daar zijn golfbaan, restaurant, zomerhuisjes en zo. Ik weet niet zo snel een plek waar hij mij zijn gevoelens kan tonen. Van opzij kijk ik naar hem. Hij ziet er helemaal niet slecht uit! Ik vraag me af of ik eigenlijk wel van hem hou. Maar dat is uiteindelijk niet belangrijk want Moeder Natuur zal ons zeker vertellen hoe deze relatie verder zal gaan en of er nu liefde of alleen verlangen in het spel is.

Hij zal me waarschijnlijk op de mond kussen, maar als de liefde ons niet aanvuurt dan is dat net zo smakeloos als verschaald bier. Of kust hij mij op het voorhoofd? Wij rijden hoger en hoger. Mijn vriend neuriet een lied maar ik weet niet welk lied. ‘Als ik hier mocht parkeren zou ik je direct aan je belofte houden’ zegt hij en pakt me bij de arm. Zijn hand is net zo warm als zijn blik.

De weg gaat nu steil omlaag. De bochten zijn erg gevaarlijk en hangen over de afgrond heen maar hij houdt zijn hand op mijn arm. Wil hij me liefkozen voor we aan ons doel toe zijn?

Een kleine ree komt ineens uit het struikgewas gerend en stormt op ons af. Voor ik het weet staat hij midden voor de auto. Instinctief roep ik ‘Kijk uit!’ Met slechts één hand gooit hij het stuur om en wijkt uit. Hij verliest de macht over het stuur net in de gevaarlijke bocht langs het ravijn.

Ook nu heeft hij mijn arm nog niet losgelaten. En terwijl wij met de auto in de afgrond vallen schiet het door mijn hoofd net voor ik bewusteloos word: Zal iemand onze lijken opzij leggen? Men zal ons toch niet laten verrotten zoals al die arme honden die we op straat hebben zien liggen?

Bron: Kurzgeschichten aus Thailand. Vertaling en bewerking Erik Kuijpers. Het verhaal is ingekort.

Schrijfster Suwanni Sukhontha (สุวรรณี สุคนธา, 1932-1984), auteur en oprichtster van het damesblad Lalana (‘Girls’). Ze is op het hoogtepunt van haar carrière vermoord (roofmoord) in Bang Kapi.

Over deze blogger

Erik Kuijpers
Erik Kuijpers
Bouwjaar 1946. Kreeg de bijnaam 'Lopende belastingalmanak' en heeft 36 jaar in dat vak gewerkt. Op zijn 55e naar Thailand verhuisd. Invaliditeit dwong hem van zijn gezin in Nongkhai naar huisje met thuiszorg en scootmobiel in Súdwest-Fryslân.

1 reactie op “‘Haarspeldbochten’ – een kort verhaal van Suwanni Sukhontha”

  1. Tino Kuis zegt op

    Prachtig verhaal weer. Ik denk na over de moraal erachter. In de bijna twintig jaar in Thailand heb ik twee honden doodgereden en niet opgeruimd. Ik schaam me nu.


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website