Thailand ontdekken… (lezersinzending)
Als je in Thailand woont, is het moeilijk voorstelbaar, maar in Singapore kun je het buitenland zo zien liggen: pal in het Zuiden ligt Batam, het dichtstbije Indonesisch eiland, en aan de Noordkant ligt Maleisië, net over de straat van Johor. Een regelmatig weekenduitstapje naar het buitenland is absoluut normaal.
De eerste maanden gingen Sue en ik dus op ontdekkingstocht. Eerst in Singapore: Orchard Road, maar ook wandelen in het Bukit Timah en het Dairy Farm Natuurpark, of met de bumboat naar Pulau Ubin: er is niet veel natuur, maar er wordt wel heel goed voor gezorgd. Ook zijn er in elk stadsdeel parken (tenzij in Geylang) en publieke zwembaden. Ik ga hier geen opsomming beginnen, maar Singapore is, eens je weet waar te kijken, het bezoeken meer dan waard. En dan heb ik het niet eens over de keuze aan eetgelegenheden.
Daarna waren we een lang weekend op Bintan, een ander nabijgelegen Indonesisch eiland en een weekend Desaru in het Zuiden van Maleisië. En ja, het moest er van komen: ik ging met haar mee naar Thailand. Was ik al in Thailand geweest? Ja, ik was een kleine week in Chiang Mai geweest. Ik was er met de trein heen gereisd en had dus al de geuren van Bangkok opgesnoven. Dat Chiang Mai een uitzondering was in Thailand, wist ik toen nog niet, en ik had het vliegtuig teruggenomen: twee keer die trein was een beetje te.
Ze woonde bij haar moeder. In Samut Prakan. De eerste keer dat ik in haar huisje kwam, schrok ik me een ongeluk. De vensters zagen bruin van de nicotine. De muren in de keuken bladderden af. Het tuintje vooraan stond vol rommel. En de paar kamers waren volgestouwd met allerlei prullaria, maar een kookvuur was er niet bij. Het is eerder respectloos dat Singaporeanen de Thais ‘de Afrikanen van Azië’ noemen. Ik had zelfs in Afrika nooit zo’n janboel gezien.
Intussen weet ik dat dit niet uitzonderlijk is in Thailand: bij heel veel Thais wordt niet gekookt: ze halen wat van een of ander eettentje. Ik durf zelfs te beweren: de meeste Thais kunnen gewoon niet koken. Tenzij dan Pad Kapaw. Het eeuwige pad kapaw! Gehakt varkensvlees, rijst, en kapaw: Thai basilicum. Opgestoofd met hopen chilis. Dat is het hart van de Thaise keuken!
Mae werkte bij de lokale Lotus – Lotus is een Thaise grootwarenhuis keten – en ze was hoofd van de schoonmaakploeg – je gelooft het niet. Zelf kwam ze niet verder dan wat dartel vegen in de winkelruimte, maar zij moest wel de diensturen van de anderen – een zestal vrouwen – regelen. Iets wat op een spreadsheet op een half uurtje te doen was, daar werkte ze minstens een dag per week aan. Ze woonde samen met een vent, Fon, die ergens iets onduidelijks en slecht betaald deed in een lokaal bedrijf. In huis deed hij zoals de meeste Thaise mannen absoluut niets. Pas heel wat later kregen we door dat hij ook een groot deel van het geld van Mae binnenrijfde. Sommige vrouwen trekken dat soort haaien aan. En ze gedijen er. De haaien, bedoel ik.
Voor wie het niet kent: Samut Prakan is een stadje aan de monding van de Chao Praya dat op een vuil en afgeleefd bedrijvenpark lijkt. Er zijn veel lelijke, zelfs poeplelijke steden in Thailand, maar Samut Prakan klopt ze allemaal. De stad kon ik niet aanpakken, maar dat huis toch wel, dacht ik als rasechte West-Vlaming.
De tweede dag zeemde ik de vensters. Alle vensters, binnen en buiten. Daarna kwam de ‘voortuin’ aan de beurt. Hoe ik alle rommel wegkreeg weet ik niet meer, maar tegen de tweede avond was ook die weg. Allemaal. Ik plantte zelfs een oleanderboompje. Sue deed enthousiast mee, dus ik was me van geen kwaad bewust. Haar kamer stond ook nogal vol, maar je kon er tenminste in wenden. Over de badkamer ga ik het niet hebben: dat was een plek met een grote plastic ton en een plastic hondeneetbakje waarmee je het water over je gooide, zoals in veel Thaise huizen. Alleen zagen de muren en de tegels op de grond er niet uit alsof ze ooit gekuist werden.
’s Avonds gingen we uit eten waarbij mij de grote voorliefde van Thais voor open restaurants aan vervuilde grote wegen opviel. Misschien was dat destijds een familiaal gebruik, of was het ingebakken in de aantrekkingskracht van vervuilde lucht in Samut Prakan? Daar merk ik nu minder van.
We gingen ook wat plaatsen bezoeken: Samut Prakan telt een soort Bokrijk, met huizen en tempels van overal in Thailand. Een pure toeristenbedoening uiteraard. Voor mij als nieuweling best een dagje waard, alhoewel je niet naar Bokrijk gaat voor de authenticiteit. Er was ook het Erawan-schrijn, een bombastisch gebouw met een enorme olifant met twee koppen op het dak, waar binnen weinig te zien viel.
Intussen ging het werk in en om het huis verder: de keuken werd grondig uitgemest en herschilderd, gasvuur geïnstalleerd. Wat ik me natuurlijk niet realiseerde was dat ik iets monsterlijks aan het doen was. Want er is het beruchte Thaise eergevoel. Het heeft een tijd geduurd eer ik doorhad wat dat eigenlijk was.
Ingezonden door Geert