Vreemde kostgangers in Thailand
Thailand heeft vreemde kostgangers. Dat noteerde Reinout, uitbater van Patana Guesthouse, in zijn zakboekje dat altijd in zijn borstzakje meebungelt. Aantekeningen voor zijn roman. Zo kende hij het verhaal van een Canadees die Allan heette. Hij was de vorige eigenaar van het pension in Hua Hin, waar hij nu de scepter zwaait. Na zijn pensioen was de Canadees in Thailand terechtgekomen. Om in de valkuil van verveling te vallen van een happy hour, dat elke dag vroeger begon.
Reinout had er veel gezien en gesproken, toen hij nog door het land reisde, voordat hij zich in de badplaats aan de Golf van Thailand settelde. Verveelde, alcoholische, uitgebluste, aan obesitas lijdende en in het leven teleurgestelde expats. Die spijt hadden dat ze ooit de schepen achter zich hadden verbrand, na jaren nog geen woord Thai spraken, zich de cultuur niet eigen maakten, vasthielden aan ‘Essen wie zu Hause’ en een diepgeworteld wantrouwen hadden voor alles om hen heen, omdat ze niet begrepen waar ze in beland waren.
Ze dachten dat de vleugels van de meegereisde demonen in hun hoofd in de Thaise zon zouden verschrompelen. Dat ze in een paradijs terecht waren gekomen, zoals het in hun ogen eruit zag toen ze er drie weken per jaar vakantie hielden. Waar hotel, bar en strand de enige plekken waren, waar ze hun tijd doorbrachten. Met zuipen, eten en fantasieën over slanke jonge meisjes aan hun zijde, die lief deden, gedienstig waren, hun schouders masseerden en een eeuwige glimlach tevoorschijn toverden.
De winst over zijn inkomsten verdronk de Canadees in bier en whisky terwijl hij eindeloos naar de muziek van Creedence Clearwater Revival luisterde, vertelde barman Mister Joe hem, een van de persoonsleden van het pension. Ze droegen hun baas vaak de trap op, om hem laveloos op bed te leggen. Op een gegeven moment trok zijn lichaam het niet meer. Mister Joe vond hem op een ochtend onderaan de trap naar zijn bovenhuis. Hevig schokkend, schreeuwend dat zijn maag in brand stond. De ambulance was er snel, maar de arts in het ziekenhuis kon niet voorkomen dat hij even later overleed aan een maagbloeding.
Reinout had ook iets dergelijks meegemaakt met een Nederlander, John. Die hij in het rijtje ‘vreemde kostgangers’ kon plaatsen. De gast bezocht zijn pension twee keer per jaar, om met hem op kroegentocht te gaan. Dat deed Reinout altijd met gezonde tegenzin, omdat alcohol de duivel in John naar boven haalde. Zoals een jaar geleden wanneer hij en John zijn favoriete kroeg Romantic Bar binnenwandelen, waar een bardame zich als Taa aan John voorstelt. Haar wangen zijn ingevallen, haar armen en benen zijn dun. Ze blikt met haar hologige ogen en zwaar opgemaakte gezicht ergens in een leegte, terwijl John zijn betoog doet. Ze zitten aan een rechthoekig houten tafeltje. Op een paar barkrukken half buiten kijken vier dames verveeld op hun mobiel, terwijl ze op gezette tijden welcome roepen tegen toeristen, die voorbij lopen. Een horlogeverkoper loopt langs en wijst op zijn kitscherige waar. Aan de bar zitten een paar mannen in de hals van hun fles te staren. Ze dragen een shirt met ‘Ik hou van Thailand’, een korte broek met zijvakken en bruine nepleren sandalen, hun gezichten zijn roodgekleurd.
Iemand zet voor Reinout een fles bier neer en voor John een witte wijn. Eigenaresse Sue heeft hem al een paar keer gevraagd of het goed gaat met zijn vriend. Ze kent hem van vorige keren en wil geen gedoe meer. Reinout knikt. Hij belooft dat hij zijn vriend in de gaten houdt. Als de uitbaatster de country beu is zet ze Isaan-muziek op. Wat haar personeel ineens doet opleven. Met heupwiegende gebaren en sierlijk bewegelijke handen deinen ze mee, de teksten meezingend.
Ineens ziet Reinout zijn gast omhoog schieten. John steekt zijn hand op, kijkt naar rechts, zoent Taa vol op de mond en begint mee te zwaaien. Taa giechelt en houdt haar slanke vingers voor haar roodgelakte lippen. John zijn glas valt omver. Wijn drupt van de rand af. Sue gooit een donkere blik richting Reinout. John loopt naar de toog, waar de bel roerloos wacht voor een rondje voor de zaak. Als de klepel luidt klinkt er gejuich onder de aanwezigen. “Friend you, ring bell, must help”, constateert Sue. Ze begint haar personeel aan te sturen.
John begint mompelend in zichzelf heen en weer te lopen, “Kijk, ik heb geld, ik heb geld,” schreeuwt hij, een stapeltje bankbiljetten vasthoudend. Reinout pakt hem aan de arm, maar John rukt zich los en loopt de straat op. “Ik doe wat ik wil”, sist hij. Hij pakt een briefje van twintig bath en bukt zich naar een afvoerputje op de weg. “Niet doen,” waarschuwt Reinout nog. Vervolgens laat John het briefje, met het hoofd van de koning erop, in het riool glijden. Reinouts adem stokt. Hij hoopt dat niemand het heeft gezien. De barkrukdames houden hun hand voor de mond.
Dan wandelen twee kleine meisjes met bossen bloemen hun kant op. Reinout gebaart nog, ga weg. Maar dat baat niet. John ziet ze al. “Ah, wat lief”, zegt hij en aait ze over hun bol. De kinderen proberen de aanrakingen te vermijden. “Laat eens zien?” Hij grist een bos weg en loopt ermee weg. Een kind drentelt achter hem aan. Daar begint John de bloemen aan de bardames uit te delen. Het bloemenmeisje trekt hem aan zijn shirt. “You pay, yes?” Hij duwt haar weg. Zij zet een keel op. John vist uit het zijvak van zijn afritsbroek een briefje van 500 baht. Het kind kijkt vol ongeloof naar het roze biljet in haar hand. Sue knikt haar toe. De twee verdwijnen tussen de mensenmassa. John ploft op zijn stoel. Een glas wijn commandeert hij. “Met ijs.”
Wanneer Reinout denkt dat de rust is weergekeerd, staat er een gedrongen oudere dame in kleurrijke traditionele kledij voor de baropening. Ze draagt een hoedje met kraaltjes en is behangen met doeken, sjaals, trommeltjes, bamboefluiten, Boeddhabeeldjes, olifantjes, kralen, armbandjes en kistjes. Sue zegt iets tegen de souvenirdame en wijst naar verderop. Maar het is al te laat. “Hey, wat heb je daar allemaal?” roept John. De dame tovert een tandeloze lach op haar verweerde rimpelige gezicht. John sloft haar kant op. Hij grist een bamboefluit weg en blaast erop. “Niet goed,”” zegt hij en werpt het instrumentje van zich af. Dan pakt hij een trommel uit de doek vol souvenirs, die ze op haar rug draagt. Terwijl de verkoopster de fluit opraapt, loopt John trommelend heen en weer. Als ze zijn arm grijpt, geeft hij het terug en pakt een boeddhabeeldje dat hij van dichtbij bekijkt. “You want?” roept hij naar Taa. Ze schudt nee. Hij werpt het beeldje in een afvalemmer. Kreten van verontwaardiging klinken boven de muziek uit.Sue stormt de straat op, duwt John weg, geeft hem een tik. “Go away, never come back again”, schreeuwt ze. De verkoopster heeft tranen in de ogen. John gooit haar een briefje van duizend baht toe, draait zich om en waggelt weg. Taa volgt hem. Gearmd verdwijnen ze een zijsteeg in.
Een dag later zet Reinout zijn gast het pension uit. “Now, you have a story”, zegt Mister Joe, met een grijns, als Reinout even later zijn laptop openklapt.
Over deze blogger
- Bert Vos, geboren 1958. Woonachtig in Amersfoort. Gewerkt als woonbegeleider in de GGZ en een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking. Opleiding HBO-maatschappelijk werk en op latere leeftijd HBO-journalistiek. Na zijn werkzame leven in de zorg was hij werkzaam als freelance journalist en fotograaf voor de lokale media en een reistijdschrift. Beheerder van de website Aziatische Tijger van 2009 tot 2019. Schrijver van onder meer reisverhalen en wie weet een boek dat zich in Thailand afspeelt. Komt sinds 1997 in Thailand met uitstapjes naar Laos en Cambodja.
Lees hier de laatste artikelen
- Leven in Thailand21 november 2024Vreemde kostgangers in Thailand
- Leven in Thailand30 september 2024De bloemenkinderen
- Leven in Thailand11 augustus 2024Backpackers doen dat niet
- Cultuur3 juli 2024Kort verhaal: Reisbestemming Phuket