‘Struikelend door Thailand’
Op vakantie zijnde in het schone Thailand wil er nogal eens wat mis gaan voor ondergetekende.
Iets waarvan ik u, daartoe meestal aangemoedigd door liters koffie-extract en ongewild nachtbraken, al meermaals kond deed.
Maar soms ontspoort de vakantietrein al ver daarvóór, en wel op de kerosine doordrenkte dreven van Schiphol.
Want wachten aldaar is meestal al vervelend genoeg, maar zeker als je nog een vertrek-plasje wilt plegen, en alle pisbakken bezet blijken te zijn.
Ongeduldig mijn beurt afwachtend in de toilet-ruimte, stapte een andere bezoeker, ongetwijfeld visueel ver mijn meerdere, regelrecht op een wc-deur af die op groen stond.
Mezelf een geestelijke oorvijg verkopend voor het missen van een dergelijk detail op weg naar sanitaire verlossing, kon ik niet anders dan de nieuwkomer voor laten gaan.
Die er dan, bij het openen van de zo gewenste ruimte, een Aziatisch jongmens in aantrof. Op moment van ontdekking gekleed gaande in adamskostuum, en de overtreffende trap van gêne.
De deur subiet weer sluitend, en ietwat onthutst naast mij plaatsnemend, liet Arendsoog zich ontvallen dat het bij sommige culturen blijkbaar traditie was om niet de wc-deur op rood te zetten, maar in plaats daarvan het eigen gelaat.
Vanaf mijn eigen uitkijkpost kon ik dit volmondig beamen.
Er nog aan toevoegend dat het één-benig dansen van een scène uit Les Misèrables tijdens het omhoog hijsen van de onderkleding daar ook onderdeel van uitmaakte.
Eensgezind in onze antropologische beschouwingen namen wij dan ook als goede vrienden afscheid, na dit korte doch heftige verblijf in de betegelde loopgraven van ’s lands luchthaven.
Dat het mij de daaropvolgende dagen niet lukte de beelden van het verbazend witte achterwerk van genoemd jongmens van mijn netvlies te krijgen, is weer een ander verhaal.
Maar ook eenmaal daar, in die zonovergoten broeikas genaamd Thailand, gaat het niet altijd zoals gewenst.
Op bezoek zijnde bij verre en vage kennissen van vrouw Oy, wonende te Chumphon, meende onze gastheer, plaatselijk hotemetoot en phuyai-baan, dat het opsnuiven van wat lokale cultuur de farang wel zou kunnen bekoren.
Weigeren bleek geen optie, dus bevond ik mij wat later die avond op een uiterst dor grasveld, omringd door een volksverhuizing aan andere snuivers en wolken ongeremd ongedierte.
Belaagd door menig proefborend muskiet en kauwgum aanprijzend middenstander, maakte ik zodoende kennis met het verschijnsel Likay. Het soort van Thais volksvermaak dat, zo weet ik nu, ik graag aan mij voorbij had laten gaan.
Want niet alleen wist de logeer-burgemeester ons op de eerste rij van het make-up spektakel te plaatsen, maar ook nog eens op aanraak-afstand van de daar opgestelde speakers. Deze tot mijn onuitsprekelijk genoegen ter grootte van een klein flatgebouw en alreeds in vol bedrijf.
De andere aanwezigen, waaronder eega, genoten volop van deze gekostumeerde gein, maar mij bekroop al na enkele minuten een tweeledige vrees.
Namelijk dat mijn organen diezelfde avond nog ter beschikking van de wetenschap zouden komen door acute vergruizing, en het ter plekke verzinken in de Thaise bodem door vloeibaar worden van mijn zitplaats.
Mijn herinnering aan die lange avond is dan ook gelijk aan het opgesloten zitten in een bloedheet vat met Thaise onderbroekenlol, terwijl de buurman zijn nieuwe klauwhamer erop loslaat.
Blijvende schade wist ik slechts te voorkomen door regelmatig de wc’s in te duiken, bij een zekere Boeddha brand in een nabijgelegen transformatorhuisje af te smeken, en mezelf in te prenten de volgende vlucht richting Thailand mijn verstand ook eens in te checken.
Maar soms klaag je van weelde, zo bleek kort daarna.
Diezelfde week streken we neer in het gehucht Lawo, nabij Phimai, alwaar een tante van vrouw Oy haar optrekje heeft.
De volgende dag werd ons gevraagd de jongste telg van het gezin naar de verderop gelegen school te rijden voor zijn diploma-uitreiking. Nooit te beroerd de familie bij te staan, begaven wij ons dan ook welgemoed op pad.
Enige argwaan deed echter zijn intrede toen ik het schoolhoofd al ver buiten de grenzen van genoemd terrein zijn welkomsttoespraak kon horen afsteken.
Zo kort na de culturele verrijking in die andere provincie was mijn gehoor namelijk nog maar net uit de zwachtels, en bestond er vrees voor naschokken.
Aan plaatselijke verordeningen aangaande mergsplijtende geluidsoverlast of terroriseren van opgroeiend grut deed men hier niet, zo werd me al snel duidelijk.
Na het parkeren van de voiture stevende diploma-gerechtigd neefje richting klapstoelen gevuld met andere scholieren, terwijl ikzelf probeerde het vege lijf te redden door de uiterste hoeken van het schoolcomplex met een bezoek te vereren.
Op zoek naar Thaise knikkerkuiltjes, liefst groot genoeg om me erin te verbergen.
Niet dat het hielp.
Het hoofd was namelijk vastbesloten ook de afvallige schapen te bereiken, en schroefde zijn decibel-regen op naar niveau moesson. Waarop ik in arren moede de auto maar weer opzocht, in de hoop dat zowel radio als airco, beiden op stand onverantwoord, hem zouden overstemmen.
Een laatste strohalm, die net zo effectief bleek als het schuilen achter een natte krant bij een mortieraanval, of het veinzen van smetvrees bij een collecte van het Leger des Heils.
Hevig terugverlangend naar de zoetgevooisde klanken van een Likay-voorstelling, en de Toyota-fabriek een pluimpje gevend vanwege een laklaag die weigerde af te bladderen onder dit orale spervuur, besloot ik mijn buitenlandse vocabulaire dan maar wat op te krikken door de toespraak te volgen.
Hoewel mijn kennis van het gesproken Thais over de jaren was verbeterd van bedroevend slecht naar slechts bedroevend, kon ik zowaar toch flarden ervan ontcijferen.
Daarbij zinnen ontledend over vlijtige leerlingen, en de gouden toekomst die allen te wachten stond, indien men het voorbeeld van spreker volgde.
Die uiteindelijk toch zijn doel bereikte en menigeen binnen de bebouwde kom verdoofd, verwilderd en op het randje van zelfmoord achterliet.
Waarna de uitreiking van het zo fel begeerde papiertje volgde, gepaard gaand met oeverloos gewai en meer oorverdovend geblaat vanaf de kansel.
De directeur kon echter tevreden zijn en terugzien op een geslaagde missie, want de volgende dag bleek zowaar dat neefje toch wat had opgestoken van zijn retoriek.
Zijnde een irritante fluittoon in het jeugdige hoofd, die niet van wijken wilde weten.
Gelukkig is niet alle familiebezoek zo zenuwslopend.
Want later, terug op de basis en rondstruinend in de verste uithoeken van schoonma’s Isaanse erf, bleek dit halve oerwoud, tot op heuphoogte begroeid met gras, distel en struikelstronk, een ware schatkamer te zijn.
Al was het maar door de kans op het bekomen van handenvol statiegeld, daar zwager er ooit zijn weggeklokte flessen hersenverweker placht te deponeren. Gul gedoneerd aan moeder natuur na het grondig bestrijden van zijn droge lever, zich volop bekwamend in luchtfietserij en het virtuoos bespelen van eender welk drankorgel.
Hulde daarvoor, want weinig artiesten laten al bij leven hun hele oeuvre na aan het nageslacht.
Verder struinend door het struweel stuitte ik al snel op een ander verontrustend beeld.
Meteen duidelijk makend dat ons ooit zo solide plan, de badminton-rackets aan het jeugdig spelersoog te onttrekken door ze op schoonma’s linnenkast te bewaren, niet het juiste effect had gesorteerd.
Trachtend het racket vrij te krijgen kreeg ik te maken met een diepgewortelde verlatingsangst van de boom, opzienbarend ongastvrije mieren, en menig door ruwe schors en onoplettendheid ontvelde knokkel.
Dit rariteitenkabinet van enige afstand beschouwend, werd al snel duidelijk dat het plastic ooit geheel verzwolgen zou gaan worden, kans op redding daarvan nihil was, en mij zodoende nopend tot een tactische terugtrekking.
Na het bezweet opduiken uit de jungle, en uitvoerig krabben van scheen en schedel, was het enige wat me nog restte het langsgaan bij schoonmoeder.
Om haar vriendelijk te vragen of sommige familieleden ooit in een opsporingsbericht waren verschenen.
En zo ja, deze dan postuum te overladen met eeuwigdurende schande.
Voor het op snelheid afleggen tegen een hongerige mangoboom.
Over deze blogger
-
Lieven Kattestaart (1963) woont samen met vrouw Oy op het mooie Goeree-Overflakkee.
Is werkzaam als havenmeester en bezoekt sinds 1993 het verre Thailand, waar hij in 98' Oy leerde kennen en haar overhaalde de zon vaarwel te zeggen en zich in dit kille moeras achter de dijken te vestigen.
Tegenwoordig de vakantieweken meestal doorbrengend in het Isaanse optrekje van schoonmoeder, afgewisseld met wat strandhangen in Pattaya, of klem zitten in bus of trein om andere en onbekende Thaise streken te bezoeken.
Zich voornemend na pensionering samen met Oy in Thailand te gaan wonen, en beiden kunnen nauwelijks wachten tot het zover is.
Hobby's: zodra er zich een inspiratie-vonkje aandient, doch meestal gekweld door schrijversblok, het toetsenbord beroeren teneinde het mooie Thailandblog van een nieuw stukje te voorzien, het beoefenen van lichamelijke bezigheid door middel van joggen (uiteraard met mate) online schaken, en het af en toe drinken van een prima Single Malt en daarbij wegdampen van een sigaar van Cubaanse origine.
Lees hier de laatste artikelen
- Cultuur10 december 2024Rooksignalen van oompje Mango
- Cultuur22 november 2024Tropenkolder
- Cultuur14 november 2024‘Drie dagen van bezoeking’
- Cultuur1 november 2024‘Kansloos koloniaal in Pattaya’
Lieven, Thailand is wennen aan… Na meer dan dertig jaar weet ik nog steeds niet waaraan precies maar ik ben blij dat ik het heb overleefd en me nu veilig waan in het Friese laagland waar men hunkert naar vrieskou.
Jouw familieuitstapjes zijn zo gezellig dat ik achteraf blij ben daar geen last van te hebben gehad…. Maar laat nooit jouw vertelpen slingeren alsjeblieft…