Ontmoetingen in Thailand
Rondscharrelend in Thailand kwamen er over de jaren vele interessante personen op mijn pad. Die ieder zo hun eigen, en vaak zeer aparte krassen achterlieten op mijn harde schijf.
Zo was daar die heer van stand op vliegveld Suvarnabhumi.
Die tijdens het klaterend overhevelen van flink wat lichaamsvocht in de pisbak naast me, ook nog kans zag daarbij overdreven luid een telefoongesprek te voeren.
Toen ik, daartoe enigszins gedwongen door een congé gevend linkeroor en vrezend voor afbladderend schors aan mijner hersenstam een korte blik zijn kant op wierp, werd me toegesnauwd me met mijn eigen zaken te bemoeien.
Waarop ik mezelf ongewenst vreemdeling verklaarde, de gulp dichtritste, en de daarop volgende jaren alle bekende en onbekende vooroordelen aangaande de bewoners van de USA met verve verdedigde tegen werkelijk eenieder die het maar horen wilde.
Daarbij een vasthoudendheid ten toon spreidend die menig Jehova’s Getuige het schaamrood op de kaken had gebracht.
Later, een enigszins claustrofobische kapperszaak te Pattaya bezoekend, werd mij een zetel toegewezen pal naast een andere, zeer rondbuikige klant.
Die op datzelfde moment door drie dames tegelijk onder handen genomen werd. Waarbij zowel vingernagels, kale knar, alsook de flink getatoeëerde armspieren een beurt kregen.
Waarop deze Pasja zich langzaam tot mij wendde en in zijn moerstaal vroeg of ik soms ook een biertje lustte.
Indachtig de schone frase ‘helpt elkander de Thaise winter door’ meende ik terstond en bevestigend wederhoor te moeten geven op zijn vriendelijke geste.
Nummer vier van de ranke dames, tot nu toe nagelvijlend op de reservebank gelegerd, kreeg daarop het verzoek zich ijlings bij de naastgelegen 7-11 te vervoegen, teneinde enkele flessen schuimend gerstenat van lokale makelij te bekomen.
Waarna ik even later met een ijskoude halve liter Singha proostte met mijn zojuist gevonden Amerikaanse bloedbroeder.
Die kans zag in één keer alle daarvoor opgedane slechte ervaringen met zijn landgenoten van mijn geestelijke schoolbord te wissen.
Aldus in mijn herinnering niet alleen voortlevend als gul en gastvrij, maar zeker ook als onversaagd. Want laten we eerlijk zijn, het gevecht aangaan met drie Thaise vrouwen tegelijk verdient ons aller respect.
Over Thaise dames gesproken, daar was eens die al wat oudere deerne, residerend in een goudshop te Chiang Mai.
Die beslist ook mijn onverdeelde aandacht kreeg, toen ze tijdens het passen van enkele gouden ringen, vervolgens geen enkele kans meer zag mijn rechterhand nog los te laten.
Niet bepaald het scherpste mes uit de keukenlade zijnde op het gebied van versierpogingen, kreeg zelfs deze niet zo koene nazaat van Tromp en De Ruyter in de gaten dat, wat de dame betrof, het uitzoeken van een tweede trouwring óók op de agenda stond.
Vrouw Oy, pal naast mij zittend, en als welopgevoed Thaise verrukt door zoveel glanzend edelmetaal om zich heen, was daardoor met blindheid geslagen voor de aanhankelijke gouddelver tegenover haar.
Naderhand, het pand verlatend met de nieuwe aanwinst, (nee, niet de dame) licht bevangen door klamzweet en ten hemel schreiende kassabon, zag ik zowaar kans dit vrouwelijke voorval geheel voor mijzelf te houden.
Hoofdmotivatie hiervoor was, niet geheel onbelangrijk, redden van het vege lijf.
Want die keer daarvoor, aan mijn schattige wederhelft opbiechtend dat een versnaperingen schenkende Thaise (gewapend met onwaarschijnlijk mooie benen en nietsverhullende split) mijn hormoonhuishouding danig had ontregeld, vreesde ik met groten vrezen voor het daar en dan verliezen van mijn wormvormig aanhangsel.
Toch al niet vooraan gestaan hebbende tijdens het uitdelen, en proberend te stoppen met roken, meende ik dat een dergelijke ingreep mij jammerlijk zou achterlaten met die eeuwenoude vraag:
waar nu mijn handen te laten?
Dat de beeldschone en frisgeurende jongedame in kwestie bij ieder genomen slokje bevallig naast me neerhurkte, het glas tergend langzaam bijvulde en daarbij de al genoemde onderdanen soepeltjes tegen me aanvlijde, vermocht vreemd genoeg geen enkel excuus te zijn in vrouw Oy’s belevingswereld.
Mijn stuiterende fantasie kon daarna nog slechts worden getemperd door veelvuldig douchen met ijskoud gletsjerwater, beoefenen van introspectie door mezelf met het hoofd vooruit tegen de hotelmuur te werpen, en een stante pede aanmelding voor de cursus éénhandig figuurzagen in den vreemde.
De cowboys werden uiteindelijk dus toch goedgekeurd door de Nederlandse vereniging van verdwaalde Thailandgangers, iets wat beslist niet gezegd kan worden van hun Russische tegenhangers.
Ooit, samen met vrouw Oy de geneugten van een Pattayaans cafetaria opsnuivend, gaf een iets verderop gezeten jongeman, behaard van gelaat en gekleed als aankomend struikrover, luid klagend te kennen dat hij geen uien in zijn nasi bliefde.
Dit echter op dusdanig grove toon, dat het er meer op leek dat de kokkin zojuist zijn halve familie van moederszijde had uitgemoord met een afgekeurde vleesvork.
Dit laatste zou, gezien de ontstellende kwaliteit van het bestek in menig Thais eetgelegenheid, alleen daarom al voorpagina-nieuws zijn geweest, maar we dwalen af.
De gezette dame achter het fornuis, schortdragend, pollepelzwaaiend, en doof voor luidruchtige Raspoetins, vertrok geen spier en bleef rustig in haar potten roeren.
De grofgebekte klager, al overeind komend voor een volgende ronde beledigen van Thais horecapersoneel, wierp vervolgens één blik op haar echtgenoot die druk doende was met een overmaatse handbijl onthoofde kippen te molesteren, en besloot daarop alsnog zonder morren in zijn bordje nasi te duiken.
Waarop ik één-nul noteerde voor Thaise keukenprinsessen.
En onbeschofte Russen onderbracht in het vakje dat mijn oude leraar altijd plagt aan te vinken bij het onderdeel Gedrag & Vlijt in mijn tranentrekkende schoolrapport.
Namelijk: ‘dit kan beter’.
Nu dient gezegd dat ook mijn persoon wel eens de plank missloeg wat het inschatten van de medemens betreft.
Bij mijn eerste schuchtere schreden op het ontmoetingspad met Oy’s familie, leek het mij namelijk wijs wat potjes multi-vitamines mee te sjouwen uit ons aller Nederland.
Aangeschaft bij een landelijk bekende drogisterijketen, tegen prijzen die bij mij meer weerstand opwekten dan de pillen zelf ooit nog zouden verschaffen.
Deze dure pepermuntjes uiteindelijk zelf niet innemend, meende Oy ze te moeten overhandigen aan mijn al op leeftijd zijnde schoonmoeder. Pogende daarmee diens looprek-tijdperk enigszins uit te stellen en kwiekheid van geest te behouden.
Toen we bij terugkeer van de plaatselijke markt echter schoonma rillend onder haar Mickey-Mouse dekentje aantroffen, niet geheel vervuld van den blijmoedigen Thaisen geest, noch overlopend van gezondheid, bleek dat een overdosis buitenlandse bouwstoffen ook zo zijn nadelen had voor haar tegenstribbelende stofwisseling.
Ze knapte gelukkig weer op, waarna de pillen werkeloos in haar keukenkastje verdwenen.
Waar ik ze later weer aantrof, het stof der eeuwen eraf blies, en erachter kwam dat ze nu een klein decennium over de inname-datum waren.
Die middag vonden zij dan ook een roemloos einde in schoonma’s stookvat, waarbij de opstijgende rook gek genoeg alle kleuren van de regenboog vertoonde.
Dit alles brengt me tenslotte bij buurjongen Kit.
Die mij ooit zijn onmisbare hulp aanbood in tijden van pestilentie.
Ikzelf, op vakantie en zodoende verblijvend bij diezelfde schoonmoeder, was oprecht wankelende door verkoudheid en serieuze loopneus.
Oorzaak daarvan diende gezocht in een slecht onderhouden airco, snotterende koters en blafhoestende medereizigers in de bus die ons vanaf Korat hier had gebracht.
Doch naast dit bacillenoproer was ook mijn verjaardag uitgebroken.
Vrouw Oy’s dringende aanbeveling daaromtrent, zijnde terugtrekking en uitzieken per legerstede, werd direct in de Thaise wind geslagen.
Want dat soort defaitistische taal was aan mij niet besteed.
Indachtig de goede raad van een ( intussen ex ) Nederlandse zwager diende het bacteriënleger namelijk bevochten te worden door inname van hectoliters brandewijn, het in voorgerolde serie wegpaffen van Zware van De Weduwe, en het teisteren der oogbol middels het doorploegen van stapels beduimelde driestuiver-romannetjes.
Bij gebrek aan deze vaderlandse ingrediënten, besloot ik mijn genezingsheil te zoeken in het nuttigen van SangSom-Cola en het begeleidend in brand steken van groene Birmese sigaren.
Deze rookstokken, ( dermate goedkoop dat zelfs weggeven nog duurder zou zijn geweest voor de marktkooplui ) waren een klein souvenir, overgebleven van ons bezoek aan de landsgrenzen in het hoge noorden.
Ter uwer informatie, mocht ik ooit een van deze verre neven van de Nachtschade in de Nederlandse publieke ruimte durven opsteken, werd ik zo goed als zeker ter plekke in een dwangbuis gehesen, persona non grata verklaard, en met een nicotinepleister in de nek naar een heropvoedingskamp van stichting Stivoro gedeporteerd.
Doch dit terzijde.
Buurjongen Kit, enkele dagen thuis van zijn opleiding tot onderbetaald seriemoordenaar in het Thaise leger, was dus de aangewezen persoon mij de helpende hand toe te steken.
Door me tijdens het vieren van mijn geboortedag om de haverklap te voorzien van een goedgevuld glas medicinale alcohol, de tondeldoos zwaaiend om menig grasgroene Cheroot te doen ontbranden, en voorts de eigen lever te kietelen met de rijkelijk vloeiende nectar.
Dat hij zich van dit laatste kweet met een voortvarendheid die hem later enigszins slagzij makend weer huiswaarts deed keren, zal niemand verbazen.
Ikzelf werd echter, zo bleek, die ganse avond getrakteerd op dermate verdunde verdoving dat het bijna op homeopathie begon te lijken.
Deze verwaterde versies niet te kunnen onderscheiden van een echte borrel werd mede mogelijk gemaakt door Machiavelliaanse manoeuvres van buur ( in goed overleg met vrouw Oy ), de schrikbarend slechte verlichting van het schoonmoederlijk erf, en de hevig najeukende tafelmanieren van zwermen onuitgenodigd ongedierte.
Dat mijn volkomen dichtzittende reukorgaan die avond een slok kwastenreiniger van een slecht jaar nog had laten passeren als zijnde ‘ondeugend op de tong’, hielp ook al niet mee.
Toen ik de daarop volgende twee nachten dan ook nog steeds wakker werd van over mijn huig marcherende bacillen en schuurpapieren strot, nam ik me twee dingen stellig voor:
namelijk zwager’s aanbevelingen direct bij het grofvuil te zetten, en buurjongen Kit nimmer mijn boekhouding te laten doen.
Over deze blogger
-
Lieven Kattestaart (1963) woont samen met vrouw Oy op het mooie Goeree-Overflakkee.
Is werkzaam als havenmeester en bezoekt sinds 1993 het verre Thailand, waar hij in 98' Oy leerde kennen en haar overhaalde de zon vaarwel te zeggen en zich in dit kille moeras achter de dijken te vestigen.
Tegenwoordig de vakantieweken meestal doorbrengend in het Isaanse optrekje van schoonmoeder, afgewisseld met wat strandhangen in Pattaya, of klem zitten in bus of trein om andere en onbekende Thaise streken te bezoeken.
Zich voornemend na pensionering samen met Oy in Thailand te gaan wonen, en beiden kunnen nauwelijks wachten tot het zover is.
Hobby's: zodra er zich een inspiratie-vonkje aandient, doch meestal gekweld door schrijversblok, het toetsenbord beroeren teneinde het mooie Thailandblog van een nieuw stukje te voorzien, het beoefenen van lichamelijke bezigheid door middel van joggen (uiteraard met mate) online schaken, en het af en toe drinken van een prima Single Malt en daarbij wegdampen van een sigaar van Cubaanse origine.
Lees hier de laatste artikelen
- Cultuur10 december 2024Rooksignalen van oompje Mango
- Cultuur22 november 2024Tropenkolder
- Cultuur14 november 2024‘Drie dagen van bezoeking’
- Cultuur1 november 2024‘Kansloos koloniaal in Pattaya’
Fantastisch verhaal. Erg goed geschreven.Hilarische vergelijkingen.
Lieven, stinkdingen zijn het, die Birmese of Myanmarese peuken! En het ergste is, ik rookte er ooit een en er bleek tamarindezaad in te zitten. Dat spat vurig uiteen als de peuk een stukje is opgebrand en helaas, dan heb je een gat in shirt of broek. En een pijntje.
Nee, geef me dan maar een ‘Hollandse Hajeneus’ uit Den Haag of een kretekje uit onze ouwe kolonie. Enne .. om eerlijk te zijn, ik heb liever dat je schrijft dan rookt. Wie schrijft die blijft, toch?
Beste Erik,
maak je niet ongerust over dat roken of schrijven.
Deze anekdotes dateren van vele jaren geleden, en sindsdien rook ik hooguit één keer per maand iets lekkers uit de Dom.Republiek of Cuba.
Dat schrijven wil ik zeker ook blijven doen, maar misschien was dit verhaal een beetje te lang voor het mooie.
Want terugkijkend is het wel een hele lap tekst, en weet niet of iedereen daar blij van word.
Vriendelijke groet,
Lieven.
Dit soort verhalen kunnen me niet lang genoeg zijn