‘Denkend aan Thailand’
In den beginne..
Mocht u zelf een regelmatig bezoeker, of beter nog, import-inwoner van het mooie Thailand zijn, dan hebt u over de jaren vast het nodige meegemaakt.
Misschien wel overeenkomend met mijn eigen eerste indrukken, die onuitwisbaar zijn gebleken.
Want begin jaren negentig, nauwelijks neergestreken op vliegveld Don Mueang en in de aankomsthal het muffe Bangkok-luchtje opsnuivend, begreep ik al dat vaste vloerbedekking in deze Hoogoven temperaturen niet de beste keuze was.
Iets later, mijn paspoort afgestempeld door een opmerkelijk stoïcijnse ambtenaar, die zo te zien zijn Thaise glimlach voorgoed had opgeborgen in de bureaulade, stapte ik in een taxi richting Pattaya aan zee.
Mij door een enthousiaste reisgids aanbevolen als zijnde een parel aan de Thaise kust en daarbij veilige familiebestemming in den vreemde.
Toen ik nog geen kwartier later aanschouwde hoe een zwaargewonde buschauffeur door zijn eigen totaal versplinterde voorruit in een ambulance werd gesjord, werd duidelijk dat veiligheid in Thailand een rekkelijk begrip was, zeker op de snelwegen.
De in Nederland ( door bezorgde thuisblijvers ) aangereikte gevarenlijst, betreffende steegjes vol struikrovers, langdurig toiletbezoek na het consumeren van plaatselijke delicatessen, en verleidelijk omgebouwde deernes van verdienste op elke straathoek, verbleekte alras bij mijn daarop volgende bezoek aan het Pattayaanse strand.
Want nauwelijks was het heerlijk badderen begonnen of er werd al een serieuze poging ondernomen mij te onthoofden per jet-ski.
De bestuurder van dit nautische projectiel, aan zijn tulband te zien een blindganger uit India, maalde namelijk niet om andere zeegebruikers en was door het dolle heen vanwege eigen vakantiepret. Na wat vermanende vingerwijzingen mijnerzijds, en verassend beledigende opmerkingen van andere badgasten, drong het eindelijk tot hem door dat zijn heilige waterkoe niet slechts door dunbevolkte Thaise wateren kruiste.
Dit overleefd hebbende kwam ik er iets later achter dat wanneer je ’s morgens gebruik maakte van het hotel-toilet, er een redelijke kans bestond dat de doorgespoelde excrementen eerder in het zeewater lagen dan jijzelf.
Dit gegeven, gevoegd bij ronddrijvend zeepschuim, kwallen met verlatingsangst, en benzinelekkende motorboten, resulteerde na het zwemmen in een zeer hardnekkige huiduitslag. Die, het moet gezegd, wat betreft aanklampen en bij me willen blijven zelfs de plaatselijke bardames nog het nakijken gaf.
Wat mij intussen totaal ontging, omringd door vrouwelijk schoon en vloeiend gerstenat, was het overal rondwarende Thailand-virus.
Dat mij na enige tijd vrolijk in de houdgreep nam, en terugkeer naar deze goed aanvoelende wanorde onvermijdelijk maakte.
Het ontmoeten van vrouw Oy en kennismaken met de schoonfamilie, wonende nabij Korat, was dan ook een logisch gevolg van dit alles.
Mij als kersverse Isaan-betreder, die bij vorige bezoeken aan het schone Siam niet verder kwam dan airco bewapperde hotelkamer, het bezet houden van een bezwete barkruk en platlopen van lonkend Pizza-hut, ietwat onthutst achterlatend na de opmerkelijke busrit daarheen.
Want nimmer was het mij overkomen dat een lijnbus stopte op een stoffige gravelweg, de reiziger eruit bonjourde en daarna ronkend aan de horizon verdween. Ons beiden achterlatend in de middle of nowhere, wat even later exact vijf kiometer van schoonma’s optrekje bleek te zijn.
Die kort daarop werden overbrugd door inderhaast opgetrommelde neefjes, in bezit van splinternieuwe brommers op afbetaling, stralende lach en totale minachting voor welke verkeersregel dan ook.
Zo deze al bestonden, want gezien het rijgedrag van velen bekroop mij al vanaf het begin ernstige twijfel.
Mijn ontmoeting met de schoonfamilie werd dan ook gekenmerkt door het wild aanklampen aan een wildvreemde, en aangestaard worden door menig verbijsterd bultrund. Het vervolgens enthousiast rooksignalen afgeven bij een eerste kennismaking zie je ook niet veel.
Dit keer wel, doordat ik kans zag bij het afstappen mijn blote rechterkuit als eerste voor te stellen aan de nu gloeiende brommer-uitlaat.
Het was dan ook even wennen.
Van het moeten douchen met ijskoud regenwater, daartoe uitgerust met een groen uitgeslagen tupperware bakje en een stukje zeep dat zo te zien zijn eigen penicilline aan het kweken was, tot het ontdekken van hele series verdachte bloedvlekken rond het huis.
Veroorzaakt door, zoals later bleek, schoonma’s gewoonte het sap van haar betelnootjes overal rond te petsen.
Gelukkig werd de monotone aanblik daarvan onderbroken door de minstens zo talrijke lege pakjes menthol sigaretten van zwager Oth, en de ongelooflijke berg lege bierflessen naast de doorrookte open keuken.
Niet echt de exotische ‘Amazing Thailand’-aanblik die veel toeristen zou aanspreken.
Later, op aandringen van Oy, deponeerde ma haar fluimen in een oud Ovaltine-blik. Wat beslist een stuk beschaafder aandeed.
Als je tenminste op tijd de andere kant op keek, wat zeker tijdens het ontbijt aan te bevelen was.
Ook het op avond van aankomst ontdekken van twee grote Thukkae-hagedissen achter het kopschot van het logeerbed was niet iets waar je in glossy reisgidsen over leest. Maar we waren beiden zo afgepeigerd van de reis dat we het voor kennisgeving aannamen, hoopten dat deze muurklevers de wekker niet te vroeg hadden gezet, en doodmoe naar dromenland vertrokken.
Diezelfde avond, gezellig bierdrinkend aan de buitentafel, zag ik ook nog hoe tante Nabun een levende langpoot-mug, enigszins het spoor bijster na een verhitte ontmoeting met de buitenlamp, vlotjes achter haar kiezen stak.
Het verschijnsel ‘plattelands-borrelnootjes’ daarmee naar een hoger plan tillend, en mij verbijsterd achterlatend. Denkend ten prooi te vallen aan hallucinaties door een combinatie van jetlag en lokaal vuurwater.
Bij navraag zei Oy dat ze enigszins zoet smaakten. Volgens tante dan, want zelf had ik beslist nog niet genoeg gedronken om hier de jonge onderzoeker uit te hangen, en dit snacken voor gevorderden ook een kans te geven.
De dorpsjeugd, in groten getale aanwezig, was hoogst nieuwsgierig naar dit bezoekende bleke wezen.
Waarbij de allerkleinsten bij het zien van mijn gelaat zowel lolly als schepje in het zand lieten vallen, en huilend een goed heenkomen zochten.
Menig Thais jeugdtrauma uit die periode kan dan ook op mijn rekening worden geschreven.
Nadat men vernam dat ik uit ‘Holland’ kwam, strooide men kreten als ‘Gullit’ in het rond, en werd terstond de enige voetbal van de straat opgepoetst. De match die daarop volgde had zijn gelijke niet in de geschiedenis van het dorp.
Vooral gekenmerkt door verschillende spelerswissels, die voornamelijk bestonden uit het na enige tijd overlopen van mijn team naar het andere.
Mij aldus achterlatend met een enkele helpster aan mijn zijde, die er na een kwartiertje toch voor koos het aangeboden ijsje van schoonma te laten prevaleren boven het farang-belang.
Tijdens het ijsco likken giechelend de woorden ‘chamoek yai’ ventilerend, wat op mijn uit de kluiten gewassen reukorgaan bleek te slaan. Een zekere mate van opmerkingsgave kon haar dan ook niet ontzegd worden.
Manmoedig weerde ik mij.
Maar overmand door helse hitte, gehinderd door een veel te kleine teenslipper die mijn grote teen wurgde, en pogingen van vrouw Oy balbezit te krijgen door mijn kroonjuwelen te belagen als ze maar even dacht dat er niemand keek, werd de historische nederlaag een feit.
Mijn troostprijs wegklokkend, een ijskoud blikje bier uit schoonma’s vriesvak, vielen mij twee dingen op. Het roze rietje dat uit het aangeboden blikje stak, en dat Chang bier om elf uur ’s morgens best te pruimen is, als je maar op je tandvlees loopt.
De fles Ketel 1, nog aangeschaft op een regenachtig en koud Schiphol, werd met vreugde aanvaard door zwager Oth. Die, zoals ik al begrepen had, een gewaardeerd lid van de natte gemeente was.
Al had ik wel even mijn twijfels toen hij eerst een scheut van de jenever op schoonma’s dorre grasveld liet klateren.
Dat lokale Thaise geesten ook dorst hebben, en je ze maar beter te vriend kunt houden, begreep ik later pas.
Toen er kort daarna dan ook levensgrote stropoppen aan de ingang van menig erf verschenen, bleek dat een gevolg van de miskraam van een dorpsbewoonster. Men dacht daarmee een kwade geest af te schrikken, die hier duidelijk de hand in had.
Dat menig dame in deze nu beveiligde vestes eerder last zou krijgen van opvliegers, nachtzweten, en kweken van levervlekken bleken details waar alleen deze farang zich druk over maakte.
Hele series indrukken vochten zo om een plaatsje onder mijn schedeldak in deze periode.
Mooi, overweldigend, en soms simpelweg te bizar voor woorden.
Maar wat me nog het meest bijstaat van mijn eerste Thailand-reizen?
Dat was het thuiskomen in Nederland.
Want nimmer lukte het mij, eenmaal weer hier, aan anderen uit te leggen wat Thailand zo speciaal maakt, en waarom ik er iedere keer weer terugkeer.
Over deze blogger
-
Lieven Kattestaart (1963) woont samen met vrouw Oy op het mooie Goeree-Overflakkee.
Is werkzaam als havenmeester en bezoekt sinds 1993 het verre Thailand, waar hij in 98' Oy leerde kennen en haar overhaalde de zon vaarwel te zeggen en zich in dit kille moeras achter de dijken te vestigen.
Tegenwoordig de vakantieweken meestal doorbrengend in het Isaanse optrekje van schoonmoeder, afgewisseld met wat strandhangen in Pattaya, of klem zitten in bus of trein om andere en onbekende Thaise streken te bezoeken.
Zich voornemend na pensionering samen met Oy in Thailand te gaan wonen, en beiden kunnen nauwelijks wachten tot het zover is.
Hobby's: zodra er zich een inspiratie-vonkje aandient, doch meestal gekweld door schrijversblok, het toetsenbord beroeren teneinde het mooie Thailandblog van een nieuw stukje te voorzien, het beoefenen van lichamelijke bezigheid door middel van joggen (uiteraard met mate) online schaken, en het af en toe drinken van een prima Single Malt en daarbij wegdampen van een sigaar van Cubaanse origine.
Lees hier de laatste artikelen
- Cultuur14 november 2024‘Drie dagen van bezoeking’
- Cultuur1 november 2024‘Kansloos koloniaal in Pattaya’
- Leven in Thailand26 oktober 2024‘Thaise verleidingen’
- Leven in Thailand17 oktober 2024‘Dromen van Lumpini’
Lieven dit verhaal was weer geweldig en deed mij ook weer terug denken aan mijn eerste keer in de Esaan ..
Das heb je prachtige geschreven ik verblijf er al 6 jaar 6maanden per jaar en kan me hierbij prefect in vinden.
Toch voel ik me er elk jaar meer thuis .
Zodaanig dat ik na een maand terug hierben weer onmiddellijk terug naar Thailand will
Met heel veel plezier dit fantastish verhaal gelezen.
Heerlijk verteld weer Lieven en zo herkenbaar voor mij,omstreeks dezelfde tijd hetzelfde meegemaakt, maar jij kan het een stuk vermakelijke vertellen.
Heel herkenbaar dit verhaal. Mooi verteld. Ik woon nu al ruim 5 jaar samen met mijn Thaise echtgenote in de Isaan. Het is heerlijk zo op het platteland. Heimwee naar Nederland heb ik niet, doch gaan volgend jaar 1 maand naar Nederland voor kennismaking met mijn vrouw.
In dec ’93 mee geweest naar de bruiloft van een collega, aan het eind van het stoffige pad, over twee dikke balken into nowhere. Zoals hij het uitdrukte: “camperen in de hel”. Veel van dit verhaal klinkt mij bekend, vooral de doucheruimte met de penicilline-zeep. Wel had mijn autotelefoon daar bereik, terwijl de KENNISeconomie nog moest beginnen, met Libertel in de Randstad.
Later vonden mijn Bangkokse c.s. relaties het knap dapper, dat ik daar naartoe geweest was. Zij peinsden er niet over ( en keken nogal neer op de “landgenoten uit de provincie”, zou een Amsterdammer dat samenvatten)
Mijn eerste kennismaking met het platteland in Thailand was in 2006, juist voordat Suvarnabhumi is opengegaan. Het was inderdaad een hele belevenis maar om te zeggen dat het ‘de hel’ was, dat was toch niet mijn gevoel wat ik eraan overhield. Nu zoveel jaren later is het ook mijn 2de thuis geworden, samen met mijn echtgenote hebben we in haar dorp, te midden van de rijstvelden, een mooi plekje gevonden in het noorden van de provincie Ubon Ratchathani. Het is er een hechte boeren gemeenschap, het heeft wel n tijdje geduurd vooralleer mijn naam van farang naar ‘Lonny’ veranderde. De taalbarriere was er, maar na een aantal jaren te zijn ingeburgerd kreeg ik er de nickname เทอร์โบ, turdo.
Het is hoe Lieven het in zijn laatste zin beschrijft, zo moeilijk uit te leggen waarom juist daar.
Prachtig verhaal en heel mooi geschreven. Petje af!