John Wittenberg geeft een aantal persoonlijke bespiegelingen van zijn reis door Thailand en landen in de regio die eerder verschenen zijn in de verhalenbundel ‘De boog kan niet altijd ontspannen zijn’ (2007). Wat voor John begon als een vlucht, weg van pijn en verdriet is gegroeid tot een zoektocht naar zingeving. Het Boeddhisme bleek hierbij een begaanbare weg te zijn. Op Thailandblog verschijnen met enige regelmaat zijn verhalen.

Batavia

Vanuit de Filippijnen vlieg ik naar Bali. De eerste dagen breng ik slenterend en doodkalm door, wetende dat ik een hele maand heb. Zo verspillend met de tijd omgaan heeft voor mij ongekende charmes omdat het veel ruimte overlaat voor kleine details: een van de grootste bekoringen van mijn manier van reizen.

Maar ik heb zojuist het bericht vernomen dat mijn moeder binnenkort wordt geopereerd. De artsen slijpen alvast de messen om een hartklep te vervangen. Binnen enkele dagen zal ik, hals over kop, naar Nederland vliegen. Een groot aantal plannen valt in duigen, maar onvergelijkbaar natuurlijk met het leed dat mijn moeder nu doormaakt. Ik heb nog vijf dagen te besteden en besluit om alle plannen in dat tijdsbestek te klaren. Gekkenwerk natuurlijk.

Maar een man met mijn driften en geld ziet die idioterie pas achteraf. Ik voel me net een Japanner met een reisboek getiteld: “Zie Europa in een lang weekend”.

Ik haal diep adem op Bali en vlieg meteen naar Jakarta. Bangkok heeft zo zijn verkeersdrukte, maar in Jakarta is er werkelijk geen doorkomen aan. Ik bestijg tegen enen de trappen van het Nationaal Museum (vermaard om zijn Aziatische schatten), maar vlak voor mijn neus worden de deuren wreed dichtgeslagen.

De volgende dag gaan ze pas zo tegen een laat ontbijt open. Als ik een baantje zou moeten zoeken, ga ik hier het eerst solliciteren. Ik loop dan maar wat doelloos rond in een miljoenenstad en beland zowaar in een bijzonder museum, een verlaten Hollands bankgebouw. Het is net alsof een gifwolk in de jaren dertig elk personeelslid heeft gedood en na het opruimen van de lijken, het leeghalen van de kluis en het meenemen van alle administratie, de boel verzegeld wordt voor nader onderzoek dat vervolgens nooit heeft plaatsgevonden.

Het is precies een bankgebouw zoals je in oude films ziet: een marmeren balie met gekruld traliewerk van een meester-koperslager. Daarachter bureaus voor de klerken, een beetje groter bureau voor de hoofdkerk en een apart kantoortje voor de chef. Het mooie is dat je overal mag aankomen, op draaibare bureaustoelen mag rondtollen, een halve meter dikke kluisdeur (van Lips) mag dichtslaan en door het hele bankgebouw mag sloffen. Je ziet nog veel Nederlandse bordjes en foto’s van tempo doeloe, met tientalle Indische klerken achter hoge zwarte typemachines of gebogen achter foliogrootboeken in de aanslag met een potlood. Ook op een foto een blanke koloniaal met als enige taak te kijken alsof hij de boel behoorlijk onder de duim heeft.

Soms komt er een directeur om de hoek kijken met een norse blik “ach en wee” roepend omdat er niet genoeg profijt wordt gehaald uit ons Indië, onderwijl in alle kalmte zijn zakken vullend. Ook al een baantje zeer geschikt voor mij.

Alleen in een museum te zijn, zonder suppoosten is nu een vervulde hartenwens. De stijl van deze bank is precies die van mijn lagere schoolgebouw van de Mgr. Savelbergschool. Het heeft geglazuurde okergele wandtegels, zwarte sierlijsten en natuurstenen trappen. Het is onverwoestbaar, stijlvol en doordesemd met allerlei herinneringen die opwellen wanneer je alleen door zo’n gebouw mag rondzwerven in combintie met mijn fantasierijke geest. Ik laat mijn gedachten de vrije loop en ik zie ineens in mijn lagere school zuster Hildebertha rondlopen, met een harde witte kap (zo eentje die je regelmatig ziet opduiken in Louis de Funèsfilms).

Zij vraagt me waar het kwartje overblijfgeld toch is, dat ik versnoept heb. En ik elke dag maar hopen dat ze het met haar olifantengeheugen de volgende dagen zou vergeten. En dan komt zuster Florence eraan, heel modern voor die tijd met een blauwe korte sluier. Ze heeft een gerimpelde bleekwitte tere huid en een trouwring met een kruisje, dat symbool is om de bruid van Jezus te zijn. Ze kijkt me zoals altijd heel lief aan en met een aangeboren tederheid maant ze me, zachtjes klappend in de handen, niet te rennen in de gangen.

Dit alles vervult me zo met de dankbaarheid van gelukkige schooljaren. En dat ineens in hartje Jakarta. Wat fijn toch dat het Nationaal Museum zo vroeg sluit.

Een dode tempel vol bruisend leven

Van Jakarta naar Yokjakarta is drie kwartier vliegen. Omdat het mijn laatste dag is in Indonesië, verwen ik mijzelf met een vijfsterren hotel: Melia Purosani. Binnen een mum van tijd wentel ik mezelf in een marmeren bubbelbad, poets mijn tanden met de hotelborstel (met een lief minitubetje tandpasta), kam mijn haren met een nieuwe kam, sprenkel wat eau de cologne van het huis over mijn tere konen en laat de gewattteerde oorstaafjes het schone werk verrichten.

Ik weet nooit raad wat ik met conditioner moet doen, laat wat talkpoeder door de lucht zweven, schuur mijn nagels nutteloos enkele seconden met een vijltje en scheer mijzelf tot bloedens toe met een vlijmscherp mesje. Ik gebruik gewoonweg alles voor de lol, al heb ik (nog) even geen bestemming gevonden voor het condoom met een aardbeiensmaak, dat uitnodigend is neergelegd in een klein rieten mandje.

Geknipt en geschoren flaneer ik als een heuse meneer in de hoofdstraat Marlboro, genoemd naar de Engelse hertog. De naam is behouden gebleven, omdat alles beter schijnt te zijn dan de Hollanders die hier hebben huisgehouden. De broodmagere eigenaar van een fietstaxi is te lamlendig om voor dezelfde prijs als een gewone taxi zich het apezuur te fietsen naar het Sultanpaleis. Ach, het land en het klimaat dicteren de levenswijze van de mens. En lopend ontgaan je minder details.

Het paleis is een tamelijk rommelig allegaartje van wat open paviljoens. Vaal in de verf. De vader van de huidige sultan, Hamenku Buwono de negende, verkaste wijs al eerder naar een moderner onderkomen. Rijk geworden door de handige Hollandse strategie om de sultan te spekken en in ruil daarvoor zijn handlangers de orde te laten handhaven (zodat we met een handjevol ambtenaren het eeuwen konden uithouden), paarde hij plotseling, geslepen als hij was, een hangende bui aan een helder licht toen de Jappen met de staart tussen de benen het land moesten verlaten. Hij sloot zich aan bij de rebellen van Soekarno en zag deze steun beloond met het vice-presidentschap.

De huidige tiende sultan houdt zich politiek koest en teert aangenaam op de door de Hollanders gegeven smeergelden uit het verleden. Nu resten slechts voor ons wat matig onderhouden paviljoentjes waar de laarsjes, wat vale uniformpjes en onderscheidingen van zijn vader worden tentoongesteld als waren het schatten van Toetanchamon.

Vertederend werkt wel het Minervaans getuigschrift van zijn mooie Leidse jaren. Maar daar ben ik niet voor naar Yokjakarta gevlogen. Hoofdoel is natuurlijk de Borobudur, op sommige Javaanse vrouwen na, waarschijnlijk het mooiste dat je hier op Java kan overkomen.

De tweede steen werd op de eerste gelegd in het jaar 730 en zeventig jaar later was het karwei geklaard. Met behoorlijk wat tegenslag, want gedeelten stortten al tijdens de bouw ineen en moedeloos werd het plan terzijde gelegd, maar na een tijdje is gelukkig de draad weer opgepakt. Zoals met zoveel tempels symboliseert deze de kosmos. En dan hier de boeddhistische.

Er zijn tien niveaus verdeeld in drie delen. Het is een mandala, een geometrisch model voor meditatie. De eerste laag is het gewone alledaagse lage leven (khamadhatu), de tweede laag (rupadhatu) is de tijdens het aardse leven door meditatie hoogst bereikbare vorm en de derde (top) laag is arupadhatu waar we bevrijd zijn van het lijden, omdat we geen verlangen meer hebben naar wereldse zaken. De pelgrim legt klokgewijs deze vijf kilometerweg in tien cirkels af, onderwijl zich concentrerend op de reliefs die hem begeleiden.

Ver buiten de stad gelegen is de tempel bereikbaar met lokale bussen, maar de tijd dringt en ik huur een taxi voor de hele dag en rij via zijweggetjes door de heldere groene rijstvelden en dorpjes.

En dan verschijnt de Borobudur plotsklaps vanuit de verte in een betoverend vruchtbaar prachtig groen landschap met de vulkaan Goenoeng Merapi (2911 meter) als trouwe, matig rokende begeleider. Slierten rook komen uit de vulkaanmond, maar het kunnen vandaag net zo goed wolkjes zijn.

En dan benader je de tempel. Ontdaan van alle levende boeddhistische kenmerken is het een dode tempel voor me. Hier zouden monniken en pelgrims moeten rondlopen die wierook verspreiden, dankzeggingen zouden hier moeten weerklinken en gemummelde goede wensen wil ik horen. Ik wil bloemen zien in verborgen hoekjes voor eeuwenoude Boeddhabeelden, zwartgeblakerde plekjes ontwaren van brandende kaarsjes, die door diep gelovigen met grote verwachtingen zijn ontstoken en hier vanuit de stenen het lispelen horen van de chants, maar ik hoor niets van dat al.

Zelfs mijn fantasie laat me even in de steek. Ik bewandel het pelgrimspad slechts met toeristische interesse. Op de top aangekomen verzamel ik moed en steek mijn hand door één van de gaten in een klokvormige stenen omkapsel van een Boeddhabeeld en betast zijn beeltenis met de volste geestelijke kracht die ik kan uitstralen, kijk Boeddha aan en bid: “Alstublieft doktoren, gebruik al uw kracht, kennis en ervaring ten volle om tijdens de operatie het goede te verrichten, want mijn moeder is degene van wie ik het meest hou.”

Dan knijp ik mijn ogen in een diepte toe en ineens duik ik in een stilte, merk niets meer van de toeristen om me heen en ben in gezelschap van mijn moeder. Daarna loop ik mediterend langzaam drie keer om de grote centrale stupa en laat een ieder die ik een warm hart toedraag, mijn gedachten passeren. En tegelijkertijd denkend aan de vreugde die ik ondervind van de liefde en genegenheid van hen ontvangen. En dan ineens is de dode tempel vol bruisend leven.

Een flitsende zakenman

Na een frisse duik in het wat rustige uitgaansleven van Yokjakarta word ik opgewonden wakker, want vandaag ben ik de gevierde zakenman. Ik laat een ravage achter in de badkamer van handdoekjes, handdoeken, aangebroken flaconnetjes, sneeuwrijke talkplekjes, een kam, mesje en tal van andere nauwelijks gebruikte attributen.

Ik werp nog een laatste weemoedige blik op het maagdelijke condoom, dat nog steeds verlangend wacht in het rieten mandje. Daarna loop ik quasi geroutineerd naar de lounge en werp nonchalant mijn sleutel op de glimmende balie. Ik vraag de receptionist voor een taxi om acht uur en geniet haastig van een ongekend uitgebreid ontbijtbuffet met drie soorten meloensap.

Klokke acht gebaart de receptionist dat mijn taxi voor de deur met een ronkende motor spartelend wacht, de met gouden tressen omhangen portier salueert, zijn niet minder carnavaleske collega opent de deur voor mij en de piccolo tilt mijn koffers zorgvuldig in de achterbak. De bewaker houdt zijn hand paraat op zijn holster om mij een veilige uittocht te garanderen en de taxichauffeur verhoogt glimlachend zijn tijdelijke status, omdat hij zo een dure meneer mag rijden.

Zo zijn er een man of zes met mij bezig en ik geniet van elk moment. Ik strooi kwistig met bankbiljetten, want ik ken mijn plaats in dit weergaloze toneelspel. Eventjes zelfs is de holster niet aangeraakt.” To the airport please!”, klinkt gehaast uit mijn zakenmond en met gierende banden verdwijn ik, dankbaar nagestaard door de halve hotelstaf.

Ik bijt op mijn nagels nu, want de lijnvlucht is met een uur vertraging aangekomen in Jakarta. Maar ik ben op tijd voor de volgende vlucht van Jakarta naar Bangkok.

Ik lunch uitgebreid met een paar glazen wijn en krijg zelfs cognac toe. De stewardess kijkt vertederd wanneer ze een tweede glas inschenkt, daarna dommel ik verguld met mezelf wat in slaap en na een veilige landing in Bangkok in de avond waggel ik als een pinguïn uit het vliegtuig op zoek naar mijn koffer, die ik slechts met repeterend scherp stellen van mijn ogen kan herkennen.

Wat wiebelend voor de balie bestel ik een ticket voor de laatste vlucht naar Chiang Mai, reserveer stamelend per telefoon het hotel en haal maar weer eens diep adem. Tot mijn stomme verbazing land ik daadwerkelijk in Chiang Mai, neem direct een taxi naar mijn hotel en meteen dondert deze flitsende zakenman bewusteloos als een betonblok neer in zijn bed om pas de volgende dag uit een diepe slaap te ontwaken.

Het plan om tot diep in de nacht de rol van bruisende zakenman te voleinden in het wilde uitgaansleven valt daarmee in duigen. En in zijn dromen liet hij daarmee menig beeldschone deerne teleurgesteld achter in de vele bars en disco’s die Chiang Mai rijk is.

– Wordt vervolgd –

Over deze blogger

John Wittenberg

1 reactie op “De boog kan niet altijd ontspannen zijn (deel 24)”

  1. Erwin Fleur zegt op

    Beste John,

    Hier kan ik nog van leren “wat een verhaal”.
    Het aller beste voor jou moeder! Hoop dat dit in het vervolg zal zijn.

    Met vriendelijke groet,

    Erwin


Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website