Olifanten in Khao Jai
Voor de tweede maal gaan Sit, de vader van mijn kinderen, en ik op de motor naar Khao Jai, het nationale park, waar zoveel wilde dieren zouden moeten leven. Althans dat horen we van iedereen, die er geweest is.
Onze eigen ervaring was de eerste keer anders. Wat herten, wilde varkens en natuurlijk apen, maar meer ook niet. Terwijl we nog wel een speciale nachtelijke excursie per auto maakten. Eenmaal zei de gids enthousiast dat ze in de verte de ogen van een tijger zag en dat zou heel zeldzaam zijn. De volgende morgen gingen we te voet terug naar die plek. Geen voetsporen van katachtigen, wel van herten. Kortom de gids had slechts gezegd wat wij graag wilden horen.
Om twee uur komen we bij de Motor Lodge aan. We wandelen naar een waterval en zien onderweg een langstaarteekhoorn. Tussen zes en acht slapen we wat en om acht uur eten we en drinken we Mekong. Om halftien stappen we op de motor, gewapend met een sterke acculamp. We zien verschillende civetkatten, veel herten, maar geen olifanten.
De volgende morgen zijn we al vroeg op pad, halfvijf. Op weg naar Prachinburi zien we wel olifantenpoep, maar niet de producenten. Ook vinden we de stekels van stekelvarkens. We zijn warm, maar echt bevredigend is het niet. Zwarte gibbons zijn er in overvloed. Heel vermakelijk om ze bezig te zien. Van acht tot tien slapen we en daarna maken we een voettocht langs de rivier. Op een gegeven moment stuiten we op een brug van twee dunne boomstammen. Sit loopt er over heen, alsof het een geasfalteerde weg is. Ik durf eigenlijk niet, maar moet wel. Het lukt me. Behalve mooie vlinders, zien we geen beesten. We hebben geen geluk.
Dan ’s avonds maar weer op de motor. We gaan dezelfde weg als gisteren en warempel, we horen krakende bomen. In de verte moeten olifanten bezig zijn. We zien ze echter niet. Na lang wachten gaan we verder. We hebben ze nu in ieder geval gehoord, dat is al iets. Bij een plaats, enige kilometers verder, waar zout gestrooid is, zijn geen olifanten. We worden wat moedeloos en keren terug. En dan gebeurt het wonder. Op de plaats waar we ze zo-even hoorden, staat nu, op nog geen tien meter afstand, een kolossale olifant. Verderop staan er nog wat met bomen te spelen. Sit houdt zijn motor lopend, omdat hij toch wat beducht is.
Ik stap af en let op de wind, zodat de kolos mij niet ruikt. Iets verder maak ik foto’s. Met flits en dat had ik niet moeten doen. Beter was een foto, uitsluitend bij de meegenomen acculamp, want achteraf blijkt de afdruk volkomen zwart. De afstand was te groot voor een flitsfoto. Jammer. Pas, wanneer twee andere auto’s met luidruchtige Japanners stoppen, trekken de olifanten zich terug. Tevreden gaan we naar het hotel terug, vooral, omdat ik dan nog niet weet, dat de foto’s mislukt zijn (dit verhaal dateert uit de tijd dat foto’s nog afgedrukt werden).
De volgende dag gaan we terug naar Pattaya. Onderweg brengen we een bezoek aan Khao Kieo, de open Zoo. We zien daar wel olifanten, maar dat telt niet, vergeleken met wat we in Khao Jai zagen. Ik maak een mooie foto van een olifant met een poot aan een ketting, omdat hij, volgens een oppasser, gevaarlijk is voor mensen. Door hoog gras zie je die ketting niet. Deze foto zal ik later steeds laten zien, wanneer ik enthousiast over Khao Jai vertel. Niemand heeft in de gaten dat mijn verhaal zich ’s nachts afspeelt, terwijl de foto overdag gemaakt is.
Ik rij regelmatig dwars door Khao Yai heen (over de hoofdweg) en zie nooit een olifant. Eenmaal een hert gezien, zelfs nooit apen.
Doch laatst zag ik een mooie Youtube video van een groep motorrijders die dezelfde weg rijden en geconfronteerd worden met een paar olifanten op de weg en die duidelijk niet van plan waren opzij te gaan. Sterker die kwamen eens even kijken wat die gekke “dingen” waren. Ik zou me toch niet echt gemakkelijk hebben gevoeld met zo kolos naast je.
Dus reeds er zijn inderdaad toch wilde olifanten in Khao Yai.
Chang Noi