Spoken in Chiang Mai
In het Lai Thai Guesthouse spookt het, dat is zeker.
Geesten zijn superbeweeglijk. Ze zijn alom! Hier en daar, her en der, in alle hoeken en kanten. Ze zijn onvatbaar.
Maar toch, als je goed en opmerkzaam om je heen kijkt, zet je stom van verbazing grote ogen op.
Je kunt ze overal zien. Je kunt het bevatten.
Bij de crematie van de oom van Kittima, een zielige eenling, die wat schroeven in zijn hoofd kwijt was, met wat kippen in een houten hutje van gebroken planken temidden de rijstvelden leefde, vertelde ze me wat volgt.
Haar moeder stierf aan diabetes. Het dateert al van vier jaar geleden. Drie dagen na haar dood kwam haar mama Kittima in haar slaap opzoeken. Ze gaf de drie lucky numbers aan Kittima door. Een aantal familieleden kocht de betreffende nummers bij de lotto. Ze wonnen een behoorlijke som.
Ook nu maakten familieleden met hun mobiles foto’s van het volgnummer van de kist van oom, voor hij in de houtoven verdween. Dat nummer stond op een grof papiertje met ouderwetse letters bovenaan de kist geniet, waar het hoofd van die oom zich ongeveer bevond. Ik meen mij te herinneren dat het 1306 was.
In zo’n ritme gaat de tijd voorbij.
Wat stond er nu te gebeuren?
Ik besloot voor wat avontuur met Kittima. De berg Suthep bij Chiang Mai beklimmen en door een lichte mist tot aan je lenden lopen of de boeddha niet wil dat je weet waar je je voeten plaatst. Me door de spirit van de gouden tempel daarboven laten bevangen. Over de steile heuvels van granietrotsen naar beneden te kijken. Onder watervallen van blauw bergwater gaan staan. In een drijvend strooien hutje op een meer Thaise vis op houtskool gaan eten. Hoog op een steile heuvel vol wild wedijverend groen boven de opkomende nevels die de valleien binnenstromen zitten bij een twijgenvuurtje dat in het complete duister als een gloeiworm pinkelt.
Ook wou ik op zoek naar heetwaterbronnen die dichter bij de kern van onze aarde geraken als wij dat kunnen. Luisteren naar het gegorgel dat uit de buik van de aarde spoot.
Voor onze eerste nacht in Noord-Thailand liepen we het Lai Thai Guesthouse, Chiang Mai, binnen. Het ligt dichtbij de Tha Pae Gate op de zuidoostelijke hoek van het vierkant van de oude stad. Dat urbane deel is ommuurd door een wal van lichtbruine bakstenen muren in lovenswaardige conditie, nu zeven eeuwen oud. Koning Mengrai, stichter van de stad Chiang Mai, bedacht het om zijn macht over het Lannarijk te tonen. Volgens het verhaal joeg hij een witte olifant op tot die ergens in het oerwoud uitgeput tot stilstand kwam. De plek in de jungle vrijgemaakt voor een hele nieuwe stad. Om die wallen lopen kaarsrechte slotgrachten van twintig meter breed. Soms verdwijnen die onder de lotusbloemen.
Nu lag er onder het licht van lantaarns een vlies van stuifmeel over het stilstaande water als het gele blinde staaroog van een reptiel. Akelig.
Een blauw zwembad tussen de galerij van kamers blonk als een blind oog in de zon. Niets verstoorde het oppervlak, of alles wat had moeten verdrinken al tot de bodem gezakt was.
Kittima aarzelde om binnen te stappen. Nochtans was het maar een kleine houten drempel om bij de balie te geraken.
Binnen en buiten toont het gebouw heel oud, in de stijl van het koninkrijk Lanna. Vloeren van planken breed als een handspan in kamers en gangen, grotendeels uit teak, diep donkerbruin geverfd. Vierkante gesmede nagels in het hout gedreven tot het spleet. Meubels, zitbanken, trapleuningen wringen en draaien van het fabuleuze houtsnijwerk waar de handwerkslieden van Lanna voor bekend stonden. In een donkere roodbruine natuurlijke kleur van een boomsoort uit het oerwoud hakten ze met scherpe smalle beitels gedachten en emoties, demonen en bloemmotieven in de houtblokken die het hoofd- en voeteinde van je bed uitmaken.
Spoken in de nacht.
Zo’n bruine kleur maakt je somber. Er hangt iets.
Er hangt iets wat je niet ziet, wel met dat ene zesde zintuig instinctief waarneemt. En dat is gevaarlijk, want het geeft ook aanleiding het te denken.
Het is geweten dat geesten overal kunnen huizen, niet alleen in levende maar ook in levenloze dingen, in mensen en dieren. Zelfs in gedachten en dromen. Het maakt de phi niet uit of je een goed als wel slecht men bent. Als ze het op je gemunt hebben speelt dat geen rol.
Dat maakt het niet makkelijker.
Die eerste nacht boekten we een kamer. En daarna nog een. Kittima kon niet slapen. Heen en weer in bed. Vervolgens heen en weer lopen op de gaanderij van onze verdieping.
’s Ochtends van de derde dag deed ze haar mond open.
‘Cannot sleep he-we,’ zei ze.
‘Wat bedoel je?’ zei ik.
‘Ik doe geen oog dicht,’ zei ze, ‘er is hier aanwezigheid. Ik wil hier weg.’
‘Komaan,’ hield ik het been stijf, ‘ik versta je niet, er is hier heus niets aan de hand.’
Ik dacht aan de CB500 die voor de deur stond, gereserveerd en betaald om de volgende dag naar Pai te vertrekken.
‘Sure yes,’ zei ze. ‘I know,’ met de benadrukking dat het om iets meer ging dan het gewoon te weten. Zoals je weet dat je twee armen hebt, twee benen en een neus.
Het ging om meer weten.
Om oude wijsheid die een cultuur doorgeeft.
Ik zweeg, argumenten hebben geen zin als iemand het echt weet.
Toen begon ik in de derde nacht ook last te krijgen van wakker liggen. Het leek of in het duister dingen gebeurden, merkwaardige dingen.
Dingen die ik voorheen niet eens had opgemerkt.
Planken kraakten, het geluid of iemand in de kamers om ons heen het loodzware Lannameubilair verschoof of wegtrok. Het kon niet! Links lag de Amerikaan die altijd een grapje om zichzelf maakte en gisteren zijn lange haar voor het eerst sinds de flower power afgeschoren had – wat was zijn schedel wit – en rechts Paul uit Camloop, Canada.
Ze snurkten om het hardst. Mannen met een olifantenhuid en eelt op hun ziel. Die konden zeker niet spoken.
Het waren ook heus geen geluiden van dieren, geen rat die rondscharrelt of een meute honden die met getrippel van klauwen een raid door de onverharde steeg achter de huizen uitvoerden.
De vierde dag had ik het gevoel dat mijn mobile op het kussen van de stoel naar het nachtkastje verhuisd was. Ik wist heel goed dat ik hem aan de oplader bij het bureau op de stoel gedeponeerd had.
Al wat we in ons hoofd denken, laat de werkelijke dingen los, laat tastbaarheid los, als zulke verschijnselen in je hoofd terechtkomen. Je krijgt het prakkizeren er niet meer uit.
Ja, toen ik de vijfde dag zelf om half vier op de gaanderij van de eerste verdieping terechtkwam, net onder de kruinen van de palmen met het oog op het zwembad leek het of er boven mijn hoofd vreemde figuren als waternymfen over het plafond van de overstekende dakgevel in een nieuw diafaan licht kronkelden. Groen en geel als in een discotheek.
Toen ik me nog scherper bewust werd van wat zich voordeed, heel hard naar de palmen luisterde, een vreemd gesuis hoorde, mijn oor tegen de scherpe afgehakte bladstelen legde, leek het of er bloed door aderen stroomden, of de waterkanalen van de palm met een vloeistof volgepompt werden. Of kleine drones als vliegen door de kruinen bromden.
Die ochtend van de zesde dag was Kittima in alle staten, ringen om haar ogen, ongezonde gele huid. En iedereen leek plots verdwenen, op Paul en de Amerikaan na die elkaar nog altijd de loef met snurken afstaken en ons wakker hielden.
‘Er is hier iets,’ zei Kittima.
‘Ik geloof het ook,’ zei ik tegen aan in volle overtuiging. ‘We zoeken ergens anders een kamer!’
Die avond in het nog nieuwe Lanna Thai Hotel dicht bij de drukke Night Bazar en de Phimrivier hield Kittima me opgewonden haar mobile voor. Op het kleine scherm trokken Thaise letters als zwarte mieren in colonnes voorbij.
‘Euhhh, wat is er,’ zei ik. ‘Wat betekent dit allemaal.’
‘Een krantenartikel,’ zei Kittima. ‘Een vriendin stuurt het me toe, een bijdrage van vier maanden geleden.
‘O ja?’ zei ik.
De geesten waren wel degelijk in het Lai Thai Guesthouse aanwezig. Kijk hier: ze wees op een troebele zwartwitfoto.
Vagelijk zag ik het gezicht van een man met een rond hoofd en een kleine snor, vinnige ogen, middelbare leeftijd, geflankeerd door politieagenten.
Het zat zo dat de man op de foto, een Pakistaan, twee jaar geleden met een Thaise vrouw getrouwd was. In de krant smeerden ze het breeduit dat ze ’s nachts uit hun kamer wegsloop en met Thaise mannen in de Phrapplokhao Road ging zuipen en neuken en met de kaarten gokken.
Het zal maar gebeuren.
Toen ze op een dag te laat terugkwam en haar Pakistaanse echtgenoot haar betrapte, werd hij zo uitzinnig van woede dat hij haar met alles wat hij onderhanden kreeg begon af te troeven, tenslotte had een door een koperslager voortreffelijk gehamerde waterkruik haar schedel doen openbarsten. De kamer moet er afschuwelijk uitgezien hebben toen de agenten er binnenstapten, bloed, vezels, wit vet van hersenen tot op het plafond, de gevlochten Lannamatten die de muren orneerden met druipend bloed begoten. Ze namen de man in hechtenis terwijl hij verweesd met de kruik in zijn handen voor zich uit naar het bloedbad zat te kijken.
Precies die kamer waar wij hadden geslapen. Hoe ik het wist?
Er hingen houten vlinders aan de muren, met een figuurzaag foutloos uitgesneden.
In het groen van junglevegetatie geschilderd, met summiere gele vleugelsschubjes en rode vleugelranden als de kelken van roze vleesetende bloemen.
Die vlinders waren wel twee handspannen breed, veertig centimeter, dat vergeet je niet, daar kun je niet naast kijken.
Zelfs niet op een zwart-witfoto.
Vlinders die er maar niet in slaagden zich van de muren los te maken om weg te vliegen, naar buiten, naar de bloemen.
Vlinders die aan een touwtje bleven hangen. Vlinders in machteloosheid, ondanks hun frêle en kwetsbare schoonheid. Ieder leven is schoon in zijn kwetsbaarheid. In zijn onvolmaaktheid. In zijn eindigheid.
De vlinders bewogen met hun overmatig vleugelspan in het geblaas van de aircon. Ze dansten een ingebeelde dans. Het was een beweging.
Het was hun eigen beweging niet!
Zo voelde het toen ik er in bed lag en omhoog keek voor ik mijn ogen sloot.
De Lannahoutsnijder moet een begiftigd man zijn geweest, hoe hij het wanhopige onbegrip in de bewegingen van de vlinder vormgaf, hoe hij de vergeefsheid om te vluchten, los te komen, in de geledingen van het lijf boetseerde.
Beweging op weg naar de vrijheid in de absolute stilstand.
Naar het onvoorwaardelijke niets.
Dat wij als de ledige onbeeldige ruimte zien.
Chiang Mai, december 2018 – Bangkok, januari 2023
Over deze blogger
Lees hier de laatste artikelen
- Reizen2 november 2024Feestje in Brunei
- Cultuur8 september 2023Het meisje van Chonburi
- Expats en pensionado5 september 2023Verkiezingen België 2024: ter aanvulling en verduidelijking
- Cultuur31 juli 2023Pa Chaab lacht
Prachtig verhaal;
ik ging steeds sneller lezen..
Alphonse, weer een aangrijpend verhaal. Ik heb meermaals stukken moeten herlezen om alles goed te vatten. Ik prijs mij gelukkig jou toevallig te hebben ontmoet op onze laatste reis.