Een nieuw verhaal van Khamsing
Dit korte verhaal van Khamsing Srinawk is uit 1958, een paar jaar na betwiste verkiezingen en een staatsgreep in 1957. Het geeft de politieke chaos van die tijd goed weer.
De politicus
De schaduwen van de grote dennenbomen over de landweg waren gekrompen tot een paar meter. Zoals gewoonlijk op dit tijdstip was de markt rustig. Soms passeerde er een fiets. Een paar mensen liepen onder de met stof bedekte overhangende daken. Af en toe klonk wat geschreeuw uit het café́ op de hoek maar niemand schonk daar enige aandacht aan. Iedereen wist dat als er dronken figuren waren het alleen Khoen betrof, of professor Khoen zoals hij bekend stond in het stadje, samen met zijn twee trawanten.
Toch was het geen slecht stel. Ze maakten alleen herrie als ze wat te veel hadden gedronken, en Khoen, hun leider, was zeker geen losbandige buitenstaander. Integendeel, hij bracht het tot abt van de plaatselijke tempel. Hij had het tweede van de drie niveaus van de Dharma studies bereikt, voldeed aan zijn religieuze verplichtingen en werd gerespecteerd door de gelovigen. Als hij in de monnikenorde was gebleven was hij misschien wel de hoofd monnik van het district geworden. Maar helaas, niets is blijvend. Het geloof van de vromen, in het bijzonder van vrome vrouwen, in de Heilige Leer veranderd vaak in geloof in een bepaalde monnik. Als dat gebeurt kan de vrouw als non verder gaan, of de monnik kan een reden vinden zijn geel gewaad af te leggen.
Abt Khoen was geen uitzondering. Onder de vrome vrouwen die genoten van hun bezoek aan de tempel, maar niet luisterden naar de preek, was een weduwe genaamd Wan Im. Zoals iedereen verwachtte duurde het niet lang voordat de abt de tempel vaarwel zei en bij Wan Im introk waar zij, naar iedereen begreep, als man en vrouw samenleefden. Ze leefden rustig gedurende enige jaren totdat een ziekte Wan Im wegnam. Verdriet veranderde Khoen. Drinken deed het verdriet alleen maar toenemen. Een aantal keren zagen mensen dat hij hardop huilde in het midden van de markt.
Wan Im zat goed in de slappe was omdat ze geld had uitgeleend sinds haar jonge jaren. Khoen hoefde zich voor langere tijd geen zorgen te maken over eten of drank. Toen Khwan en Koi, collega monniken in het verleden, zich bij hem voegden trad Khoen op als leider van de bende die het stadsvolk benoemde als ‘oude monniken, nieuwe lummmels’.
De drie zaten sinds de vroege uren pure whiskey te dringen. Het rustige gesprek nam een heftiger wending met het toenemen van de hitte en al helemaal toen Koet, portier bij het provinciehuis, zich bij hen voegde. ‘Professor, je hebt geen idee van het zootje waarin het land zich nu bevindt. Phibun en Phao zijn het land ontvlucht, god mag weten waarheen’, zei hij terwijl hij een stoel bijtrok. De drie luisterden belangstellend.
‘Een rotzooi inderdaad’, mompelde Koi dronken, ‘misschien gaat het over die zaken waar die opscheppers steeds over praten tijdens de verkiezingen. Waar hadden ze het ook al weer over, professor, crazy, crazy, of zoiets’. Hij wendde zich naar Khoen.
‘Democratie, stomkop. Niet ‘crazy’, zei Khoen streng, ‘ze noemen het een ‘democratische staatsgreep’. Je moet veel staatsgrepen hebben anders is het geen democratie’. Hij liep te koop met zijn kennis. ‘Je bent dom. Houd je mond als je nergens van afweet. Ik weet alles want bij de vorige verkiezingen kwamen de burgemeester en de gouverneur mij op hun knieën smeken om als stemmenwerver op te treden voor hun baas.’
’Ah, dat is waar’, begon Khwan, ‘de professor en ik gaven hen een hartig weerwoordje. Niemand durfde ons tegen te spreken. Maar er komt toch een nieuwe verkiezing van parlementsleden aan?’
Koet zette zijn glas neer, schoof zijn stoel dichter naar de tafel en knikte instemmend. ‘Zeker. Ik hoorde een groep op het provinciehuis praten over hoe ze de kiezers naar hun hand zouden kunnen zetten.’
De wind blies een wolk rode stof de winkel binnen. Dennennaalden vielen op het tinnen dak.
‘Ik heb een idee’, verkondigde Koi, ‘waarom stel jij je niet kandidaat in de verkiezingen, professor?’
‘Wel daar heb je iets’, viel Koet hem bij.
Koi’s enthousiasme nam toe, hij stond op van zijn stoel en sprak met luide stem ‘Omdat….eh….omdat de professor een groot man is. Hij heeft geld en geen kinderen om zich zorgen over te maken. Geld maakt corrupt, waarom zou je er aan vast blijven houden? Dat is toch zo, Khwan?’ Khwan knikte een paar maal.
‘Rustig aan, verdorie, je zoekt naar problemen’, zei Khoen wat geërgerd.
Khwan: ‘Ze zeggen dat parlementsleden echt heel invloedrijk zijn. Meer dan dorpshoofden, kamnan’s, gouverneurs, en het belangrijkste, machtiger dan de politie. Je kan echt alles doen. Zuipen, iemand in elkaar slaan, de Chinezen een schop onder de kont geven. Wie kan je tegenhouden? Je kunt zelfs die verdomde sergeant Huat, die gisteren onze goktent bezoekt, een loer draaien.’
‘Ik ben niet eens een fatsoenlijk persoon, hoe kan ik een goede volksvertegenwoordiger zijn?’ vroeg Khoen zich af.
‘Onzin, professor. Als je tegenwoordig een volksvertegenwoordiger wilt worden moet je een relschopper zijn, een hoop schreeuwen en mensen vervloeken tot aan hun overgrootouders. Je zag toch die vorige groep kandidaten, een stelletje schurken, vloekend midden op straat. Wij zijn misschien wat wild maar we zijn met weinigen. Daarom denk ik dat de professor een groot parlementslid kan zijn.’
‘Het is niet gemakkelijk. Ik was zelf een stemmenwerver.’
‘Precies! Waarom kun je dan geen stemmen voor jezelf werven? Doe er een gooi naar, professor, probeer het.’ Hij klopte Khoen op de rug. ‘Als er iets fout gaat gaan we wel met hen op de vuist.’
‘Maar….’, aarzelde Khoen, ‘wat ga ik zeggen? Die kandidaten babbelen, liegen en beloven gouden bergen. Zelfs als ik dronken was…..Ik was een monnik. Leugens blijven steken in mijn keel.’
Khwan bestelde meer whisky. Ze reikten allemaal tegelijkertijd naar hun glaasje. Hun gezichten waren bedachtzaam.
‘Kom op, professor’, verzuchtte Khwan, ’je maakt van een mug een olifant. Hoe moeilijk kan het zijn? Ik zou verkozen kunnen worden als ik geld had. Jij geeft ze een afranseling. ‘
De kandidaat
En zo gebeurde het. Het nieuws dat de heer Khoen Khianrak, beter bekend als professor Khoen, zich kandidaat had gesteld in de verkiezingen ging als een lopend vuurtje door de stad. Ambtenaren kwamen niet meer bij van het lachen maar het gewone volk wist alleen dat een kandidaat dienstvaardig moest zijn en goed in het uitdelen van whisky, sigaretten en geld en dat hij op luide toon moest praten over zaken waar niemand iets van begreep……wel, professor Khoen was geheel gekwalificeerd.
Khoen, begeleid door Khwan, Koi en Koet, registreerde zich als kandidaat waarbij hij drieduizend baht als waarborgsom en een aantal foto’s overhandigde. Vanaf die dag fleurde het stadje op. Allerlei soorten auto’s uit de verre omgeving reden kriskras door de stad. Er waren bijna tien kandidaten, inclusief voormalige ambtenaren, advocaten, generaals en adelijke figuren, allemaal uit de hoofdstad of uit naburige provincies. Khoen was de enige kandidaat geboren in de provincie.
Het vooruitzicht van de gaven van geld, whisky, tabak en eten, zoals de vorige kandidaten deden, en het ontbreken van werk in dit droge seizoen bracht een stroom van mensen naar de stad, een stroom die alleen maar toenam toen de verkiezingsdag naderde. Er waren shows en films, en de kandidaten prezen hun eigen bovennatuurlijke bekwaamheden. De menigte bewoog van groep naar groep op zoek naar giften.
Khoen en zijn kameraden bewogen dronken mee met de menigte. Khoen had geen kans een speech af te steken, en hij wist bovendien toch niet wat te zeggen. Het enige wat hij kon doen was wat opschudding veroorzaken. Dat viel niet goed bij de andere mensen die bang waren dat hij het uitreiken van geld in gevaar zou brengen. Op een nacht zetten twee kandidaten podiums op. Ze schepten op over hun stoutmoedigheid, talenten, roem en bekwaamheden. Ze beloofden huizen te bouwen, tuinen aan te leggen, scholen en ziekenhuizen op te zetten. Het publiek keek belangstellend toe. Khoen vroeg een paar van zijn makkers van dichtbij te gaan schreeuwen.
‘ONZIN! HOUD JE BEK! ROT OP…..’ Voordat hij wist wat er gebeurde lag Khoen na een vuistslag op de grond en iemand riep ‘We wachten allemaal op geld, waarom schreeuw je zo, verdorie.’
Khoen strompelde met een opgezwollen mond en een blauw oog terneergeslagen naar huis. ‘Het ziet er niet goed uit’, mommelde hij tegen zijn kameraden. Die nacht sliep iedereen als verdoofd, behalve Khoen. De kracht van de klap op zijn gezicht dwong hem te zoeken naar een weg om die anderen de voet dwars te zetten. Hij wreef over zijn mond, kreunde zachtjes, maar viel tenslotte in slaap met een glimlach op zijn gezicht.
De volgende morgen schudde Khoen zijn vrienden met moeite wakker. Hij sprak ze als volgt toe, met een vermoeide blik in zijn ogen.
‘Koi, Khwan’, begon hij langzaam, ‘ik weet een manier om die schreeuwers te pakken te nemen. De meeste mensen komen om geld in ontvangst te nemen.’ Hij wreef even over zijn opgezwollen gelaat. ‘Zo, jullie gaan iedereen vertellen dat als ze geld willen ze naar mijn huis moeten komen. Vertel ze dat ik er voor kan zorgen dat ze geld zien.’
Meteen toen zijn handlangers het huis hadden verlaten viel Khoen weer in slaap. Hij werd later op de dag wakker en hoorde tot zijn vreugde dat het huis gevuld was met drukte en mensen, meer dan hij had gedacht, zag hij door een spleet. Met een vervuild gezicht en verfrommelde kleren stapte hij de kamer in. Khwan en Koi gingen de verzamelde menigte voor in een paar ‘hoera’s.’
‘Ok, ok, broeders en zusters’, riep Khoen luidkeels. De mensen luisterden. ‘Er zijn hier een aantal goede mensen die parlementslid willen worden.’ Hij zweeg even om op adem te komen. ‘Ze beloven van alles: ze kunnen wegen aanleggen, kanalen graven en scholen bouwen. Dat kunnen ze allemaal’. Korte pauze. ‘Maar als je al die zaken vergelijkt met geld, wat willen jullie dan?’ De vraag hing een ogenblik in de lucht.
‘We willen geld, we willen geld, we willen geld’, scandeerde de menigte.
‘Goed, heel goed. Maar we moeten zorgen dat we dat geld krijgen. Ze kunnen straten aanleggen. Dat kost geld. Ze moeten geld hebben. Waar zijn ze?’ vroeg hij uitdagend.
‘Ze zijn in het hotel, ze zijn allemaal in het hotel’.
‘Goed, laten we gaan.’ Khoen sprong van de veranda maar viel door zijn vermoeidheid plat op zijn gezicht tot hilariteit van de menigte. Hij stond snel op, sloeg het stof van zijn kleren en ging de menigte voor. Wel duizend mensen liepen in een wanordelijke stoet naar het enige hotel in het stadje.
Toen de groep in het hotel de kudde aan zag komen haastten ze zich op gepaste wijze te kleden overeenkomstig hun waardigheid. Sommigen spelden hun medailles en decoraties op, anderen riepen bevelen om de luidsprekers aan te zetten. ‘Schiet op, ze komen echt deze kant op. Dat bedoel ik nou. De domheid van het volk loont, het is als een pot met goud.’
Dorpelingen die geen idee hadden wat er aan de hand was trokken hun kinderen mee het gedrang in. Ambtenaren lieten hun werk in de steek om te zien wat er gebeurde. De kandidaten stelden zich op vóór het hotel, en Khoen liep recht op ze af.
‘We willen een overeenkomst sluiten met u, geachte kandidaat volksvertegenwoordigers’, begon hij.
‘Met plezier’, zei de oudste en boog zodat zijn lichaam leek op een oude garnaal aan het eind van het seizoen. ‘Als er iets is dat wij voor u kunnen doen, dan doen we het als dat binnen onze mogelijkheden ligt. Spreek.’
‘Wat kunt u ons geven?’
‘Alles wat de bevolking in deze provincie maar wil, alles wat hun welzijn ten goede komt, dat wil ik doen tot mijn laatste ademtocht’, sprak een jong iemand aan het eind van de rij met een lichte buiging.
Zonder enige aarzeling schreeuwde Khoen ‘We willen geld, we willen geld!’
De menigte nam de kreet over ‘Geld, we komen voor geld. GELD, GELD!’
De kandidaten begonnen onrustig te draaien. Sommigen probeerden hun beleid en goede voornemens uiteen te zetten. Anderen prezen hun vroegere daden en legden hun plannen uit. Maar de roep om geld verhinderde hen hun verhaal af te maken. De oudere jonkheer die zijn geschrompeld lichaam van de hoofdstad naar hier had gesleept viel flauw tot hilariteit van de menigte. De anderen verkreukelden hun notities in frustratie. Het geroep was oorverdovend toen Khoen met ferme stap achter de microfoon ging staan.
‘Jullie hebben nu zelf kunnen zien wat een windbuilen dit zijn. Ze doen alles voor ons maar hoe kan dat nou als ze niet eens ingaan op ons verzoek om wat geld? Hoe kunnen we hen nog geloven? Hoe kunnen we hen verkiezen?’ Zijn stem klonk nadrukkelijk. ‘Deze figuren zijn kandidaten en komen uit allerlei klassen en rangen. Die daar is een ridder.’ Hij wees met zijn vinger. ‘Daarnaast een advocaat. En die man met al die magische amuletten op zijn borst is een generaal. Wel, jullie moeten zelf beslissen wie je gaat kiezen. Ik was een stemmenwer…eh eh…ik was gewend om naar Bangkok te gaan. Ik zal jullie iets vertellen. Jullie weten misschien niet wat een ridder is, of een jonkheer. Wel, een ridder fokt paarden, en soms kippen, eenden en olifanten. Dat weet ik want ik was in Bangkok. Een jonkheer moeten we aanspreken met ‘Sire’. En die andere edelman? Daar heb ik mijn twijfels over. Kijk eens naar zijn kleren! Misschien is hij een niet zo edele edelman.’ Hij stopte om wat te drinken.
‘En kijk eens naar die generaal! Zie je al die mooie schelpen op zijn borst? Deze lui zijn net kinderen. Die man die daar wegsluipt is een advocaat, iemand die gek is op problemen. Heb je geen geld om hem te betalen dan draai je zo maar het gevang in.’
De mensen luisterden ademloos toe.
‘Vrienden, zij hadden een hoop praatjes. Luister vandaag naar mij. Ik ben ook een kandidaat. Wie was het ook alweer die daarnet zei ons te kennen, onze armoede en problemen? Vraag het hem, vraag het hem. Weet hij hoeveel stukjes land we hebben? Weet hij wat we ’s morgens eten met onze rijst? Geloof me, hij weet het niet. Holle woorden. Kijk naar mij. Ik zal alles doen wat jullie willen. Een hond een schop verkopen, koppen tegen elkaar slaan. Als jullie iemand niet mogen, vertel het me.’ Zijn oog viel op sergeant Huat en hij matigde zijn stem. ‘Wat ik net zei….zoiets heb ik nooit gedaan. Ik sluit af. Ik wens jullie een lang, mooi en gelukkig leven en mogen de ‘Drie Juwelen’ mij helpen verkozen te worden.’
Vanaf die dag nam Khoen’s aanzien toe terwijl de andere kandidaten vergaderingen meden. Sommigen vluchtten terug naar Bangkok.
De gekozen volksvertegenwoordiger
De verkiezingsdag verliep zonder incidenten. De resultaten werden enige tijd na acht uur ’s avonds bekend gemaakt. Vlak daarna haastte sergeant Huat zich naar het politiebureau.
‘Ik ben de klos’, hijgde hij, ‘meneer Khoen was dronken en ik sloot hem vanmorgen hier op en nu is hij het parlementslid! Ik zal hier wel niet lang meer kunnen blijven.’ Hij klonk erg ongerust.
‘Dat is niet goed, helemaal niet goed. Heb je hem al vrijgelaten?’ vroeg de dienstdoende agent maar Huat was al verdwenen.
De dienstdoende politieagent spoedde zich naar de cel en opende de deur. Drie mannen lagen te slapen op de vloer. De stank van braaksel en ander vuil waaide hem tegemoet. Hij schudde Khoen wakker maar trok snel zijn met overgeefsel verontreinigende hand terug. Hij stootte Khoen aan met zijn voet.
‘Meneer, meneer Khoen, Khoen!’
‘Hé’, fluisterde Khoen. Waar ben ik? Wat is er? Geef me wat water’. Hij tuurde in het duister.
‘ Het is al nacht. U kunt vertrekken. Maak die andere twee heren ook wakker.’
‘Tegen wie praat je, agent?’ vroeg Khoen verbaasd.
‘Ik praat tegen de geachte volksvertegenwoordiger. De verkiezing is voorbij, meneer. U mag opstappen.’
Khoen maakte de andere twee wakker en samen waggelden ze in het duister naar huis na een kom water. Khoen hield het nieuws voor zich. Het ‘geachte volksvertegenwoordiger’ gesproken met nederigheid door iemand die hen al zo lang had gepest, klonk nog in zijn oren.
Toen zij bij het huis aankwamen vielen Khwan en Koi meteen in slaap. Khoen bleef wakker, zijn hoofd opgewonden en in de war. Zijn dronkenschap was over, hij voelde zich licht en zweverig. Hij begon na te denken over zaken die hem anders nooit beroerden: het woord ‘volksvertegenwoordiger’. Hij dacht aan wat Koet zei in het café, dat een volksvertegenwoordiger groter was dan een burgemeester of een gouverneur. Veder wist hij niets. Wat dat dan alles? Hij twijfelde. Er moest meer zijn want ieder parlementslid ging naar Bangkok. Er moest meer zijn. Khoen stelde zich de krankzinnige omvang van Bangkok voor. Moest hij daar gaan leven, gescheiden van zijn eigen mensen, in een ander soort leven? De toekomst zag er niet goed uit. Khoen was eens als monnik in Bangkok geweest, maar hij kon zich de naam van de tempel niet meer herinneren. Die vergeetachtigheid knaagde aan zijn geest. Zijn benauwdheid nam toe toen hij zich de kleding van een vroegere volksvertegenwoordiger voor de geest haalde: een soort deken met een dwaas vod om zijn nek. Hij mompelde tegen zichzelf ‘Wat ben ik een dwaas. Ik wist niet hoe goed ik het had.’
De maan en de sterren daalden in de hemel. ‘Wow, deze wereld wordt me te heet onder de voeten’, riep hij in stilte uit. Toen hij wat water haalde hoorde hij een haan de dageraad aankondigen. Khoen was bang voor het aanbreken van de dag. Een zekere kilheid besloop hem. De struiken en de bomen begonnen zich weer af te tekenen. Khoen nam een beslissing. Khwan en Koi waren in diepe slaap gedompeld. Hij verdween een ogenblik in het huis, kwam terug, sloeg een blik op zijn kameraden en slaakte een zucht. Op zijn tenen liep hij langs hen heen, verliet het huis op weg naar de markt met maar één gedachte: te verdwijnen.
Aan het eind van de weg zag hij een vrachtwagentje en twee mannen die hem achterdochtig bekeken maar hem wel vroegen te helpen. Hij hoorde dat de wagen rijst en andere goederen tot over de grens zou brengen. Hij hielp de wagen te duwen tot de motor aansloeg en de wagen verdween in de richting van de opgaande zon.
Niemand zag Khoen meer terug. Niemand in de provincie wist waar hij naar toe was gegaan. Het bleek echter dat een paar verslaggevers van dagbladen uit Bangkok de waarheid kenden. Zij schreven dat de mond van een onbevreesde volksvertegenwoordiger door een duistere macht was gesnoerd en dat zijn lichaam van een steile rotswand was gegooid waar gieren zich te goed deden aan zijn lijk. Het verhaal werd geïllustreerd met een foto van gieren die onder witte wolken zweefden.
Het stadje was weer druk. Iedere dag kwamen ‘big boys’ uit Bangkok in hun luxe automobielen naar het stadje om deze mysterieuze zaak nader te onderzoeken, en ze namen vaak wat politiemannen mee. Deze morgen zag men een auto die sergeant Huat wegvoerde. Sommigen hoorden hem mompelen ‘Nu ben ik er gloeiend bij.’
Korte biografie van Khamsing Srinawk
Khamsing Srinawk schreef tussen 1958 en 1996, onder het pseudoniem Law Khamhoom, een aantal korte verhalen met als titel ฟ้าบ่กั้น ‘Faa bo kan (tonen:hoog, laag, dalend), Isaans voor: ‘De hemel kent geen grenzen’ en in Engelse vertaling uitgegeven als ‘Khamsing Srinawk, The Politician and other stories’, Silkworm Books, 2001. Hij droeg het boek op aan ‘mijn moeder die niet kon lezen’. Het werd in acht andere talen vertaald, waaronder het Nederlands.
Deze verhalen, vrijwel zijn enige werk, zijn beroemd geworden. Tijdens de liberale jaren tussen 1973 en 1976 werd (een gedeelte van) dit werk opgenomen in het school curriculum om ‘de gewone mens’ in de Thaise samenleving te benadrukken. Na de gruwelijke slachting op de Thammasaat Universiteit (6 oktober 1976, een dag gegrift in de herinnering van veel oudere Thais) werd het boek verboden maar in de negentiger jaren opnieuw opgenomen als onderdeel van het nationale curriculum (nog steeds?) , in dezelfde tijd dat Khamsing ook, met koninklijke steun, de titel ‘Nationale Artiest van Thailand in Literatuur’ ontving.
Khamsing werd, als zoon van Isaanse boeren, in 1930 geboren in Boea Yai, niet ver van Khorat. Naast zijn schrijversbestaan leidde hij een actief politiek-sociaal leven, hij was bij voorbeeld vice-voorzitter van de Socialistische Partij van Thailand. In 1976 vluchtte hij naar de jungle waar hij zich aansloot bij de communistische guerilla’s maar na een ruzie met de Communistische Partij van Thailand in 1977 begon hij een zwervend leven in het buitenland waarbij hij geruime tijd als vluchteling in Zweden doorbracht. Hij keerde in 1981, geholpen door een algemene amnestie, naar Thailand terug. In mei 2011 ondertekende hij, met 358 anderen, het ‘Thais Schrijvers Manifest’ ter herziening van artikel 112 van de Strafwet (het majesteitsschennis artikel).
Een sociaal bewogen man, die stem en gezicht gaf aan de beroerde toestand van de Thaise boeren en pleitte voor sociale rechtvaardigheid in de Thaise samenleving. Zijn portret van de Thaise boer in zijn verhalen gaat misschien voor een deel nog op, behalve dan dat de Thaise boer gelukkig zijn onderdanige houding heeft laten varen, al is dat nog niet tot iedereen doorgedrongen. Ik heb van zijn verhalen genoten, ze zijn zeer de moeite waard. Zie verder voor zijn biografie en werk:
http://en.wikipedia.org/wiki/Khamsing_Srinawk
Voor een paar andere vertaalde korte verhalen van Khamsing, zie
https://www.thailandblog.nl/cultuur/goudbenige-kikker-korte-verhalen-deel-1/
https://www.thailandblog.nl/cultuur/fokdieren-korte-verhalen-deel-2/
https://www.thailandblog.nl/cultuur/de-plank-een-kort-verhaal-van-khamsing-srinawk/
Over deze blogger
-
Geboren in 1944 in Delfzijl als zoon van een eenvoudige winkelier. Gestudeerd in Groningen en Curaçao. Drie jaar als arts gewerkt in Tanzania, daarna als huisarts in Vlaardingen. Een paar jaar vóór mijn pensioen getrouwd met een Thaise dame, we kregen een zoon die drie talen goed spreekt.
Bijna 20 jaar in Thailand gewoond, eerst in Chiang Kham (provincie Phayao) daarna in Chiang Mai waar ik graag allerhande Thai lastigviel met allerlei vragen. Volgde het Thaise buitenschoolse onderwijs waarna een diploma lagere school en drie jaar middelbare school. Deed veel vrijwilligerswerk. Geïnteresseerd in de Thaise taal, geschiedenis en cultuur. Woon nu alweer 5 jaar in Nederland samen met mijn zoon en vaak met zijn Thaise vriendin.
Lees hier de laatste artikelen
- Cultuur17 november 2024Schemering op de waterweg
- Lezersvraag4 november 2024Uw mening over integreren in de Thaise samenleving
- Opinie30 oktober 2024Hervorming van het monnikendom of anders komen er steeds nieuwe schandalen
- Maatschappij28 oktober 2024Straffeloosheid na de Tak Bai massamoord op 25 oktober 2004
Weer Een heel leuk verhaal, en als ik naar de Nederlandsche verkiezingen kijk niet eens zo veel verschil.
Een scherpe kijk op de vaak incompetente en corrupte bovenlaag van de maatschappij.
Zullen de verkiezingen in februari 2019 veranderingen brengen of weer uitgesteld worden?
Ik draag de schrijver Khamsing een warm hart toe. Volgens mij leeft hij nog, 88 jaar oud, op zijn boerderij in Bua Yai bij Khorat. Hij had inderdaad een uiterst scherpe, kritische maar vaak ook humoristische kijk op de Thaise maatschappij.
In de afgelopen 60 jaar is er wel het een en ander veranderd. Mensen zijn, ook door de sociale media, veel beter op de hoogte en laten zich niet zo gemakkelijk meer voor de gek houden. Aan de andere kant heeft die bovenlaag nog een krachtige greep op de macht en de vraag is, gezien de inhoud van de huidige grondwet, of verkiezingen dat kan veranderen. Ik kan toch niet het vervelende gevoel van me afzetten dat voor een verbetering van de maatschappelijke verhoudingen in Thailand een revolutie (hopelijk vreedzaam) nodig is. We zullen zien.
Mooi verhaal. Geeft inzicht.