Zijn ze nu helemaal van de pot gerukt? “Stop Giving Stop Begging” door de ogen van de kleine man
Op mijn gebruikelijke route naar de shopping mall in Udon Thani waar ik een paar keer per week enkele verloren uurtjes doorbreng om wat tijd kapot te slaan, passeer ik regelmatig een bedelaar in een krakkemikkige rolstoel. Roest en platte bandjes. Hij zit altijd op dezelfde hoek onder een miezerig stads boompje, dringt zich niet werkelijk op, maar is er wel steeds om mij op pijnlijke wijze eraan te herinneren dat zijn leven niet zo perfect is als het mijne. In de vroege avond wordt hij dan steeds met rolstoel en al een tuk-tuk in gehesen van een kameraad met wel functionerende benen en komt weer een lange bedelsessie tot een einde.
Ik heb geen idee van zijn dagopbrengst, want hij is van het type vakman dat zijn McDonald’s bekertje regelmatig tussendoor leegt. Al doen ze dat allemaal wel, voor zover ze nuchter zijn en in staat om na te denken. Er zitten steevast wel een paar muntjes in de eigentijdse bedelnap en ook vaak een briefje van 20 of meer om de gulle gevers een hint te geven over de heersende tarieven.
Soms maak ik een praatje met hem, want hij spreekt verrassend goed Engels. Deze keer sneed ik het thema uit de titel aan. Ik had erover gelezen in TB en het leek me interessant om eens uit eerste hand te horen wat deze oudgediende ervaringsdeskundige daarvan vond. Was hij onderdeel van een probleem of gewoon een slachtoffer ervan. Moest hij in de avond zijn zuur verdiende bedelbuit afstaan aan een misdadig kartel in ruil voor een bol kleefrijst en een paar stukjes ranzig varkensvlees of was hij een ZZP-er van het bedelgilde, die wars van overheadkosten en management bemoeienis dagelijks zijn bankrekening kon spekken met iedere baht die hem welwillend toegestoken werd.
Dit zijn de indringende woorden die ik optekende voor het altijd nieuws- en leergierige lezersvolk van TB, doorgaans lieden die hun schaapjes gelukkig op het droge hebben, al is het niet voor iedereen altijd een vetpot. Enkelen zouden er zelfs wel bij varen met zo’n zelfde bekertje tussen de gekruiste benen, maar ik heb persoonlijk in Thailand nog nooit een ‘farang’ gezien die dusdanig de kost verdient.
Hier de woorden van Senna, zoals hij liefkozend wordt genoemd door vriend en vijand in de straten van Udon Thani.
Als bedelaar is mijn leven sowieso een constante strijd om te overleven. Elke dag zit ik hier op straat en ben ik afhankelijk van het medeleven van voorbijgangers om mijn volgende bord somtam of tom yum te kunnen betalen. Toen ik hoorde van het plan van de regering om het beleid “Stop Giving Stop Begging” in te voeren, voelde ik paniek, angst, frustratie en ook wanhoop. Allemaal tegelijk. Doodsbang werd ik ervan.
Als dit nieuwe beleid er komt, raakt het niet alleen mijn dagelijks leven, maar ook het laatste restje van mijn waardigheid en mijn hoop op een betere toekomst komen in gevaar. Dan kan ik er net zogoed een eind aan maken.
Natuurlijk snap ik wel waarom de regering dit beleid overweegt. Niemand wil dat bedelarij een permanent onderdeel is van onze samenleving. Het is vernederend, vooral voor degenen zoals ik, die hopen een aalmoes te ontvangen. We ontnemen de toeristen het plezier van hun vakantie, roepen afschuw op met onze vodden en onreine lijven. Vaak verstopt zich ook de georganiseerde misdaad achter de façade van uitgekiende uitlokking van medelijden. Maar wat de regering niet lijkt te begrijpen, is dat mensen zoals ik niet voor de lol op straat zitten. Ik heb geen andere keuze. Mijn pijnlijke situatie is het gevolg van armoede, gemiste kansen en een systeem dat mensen zoals ik gewoonweg vergeet.
Maar laten we eerlijk zijn; ik ben absoluut niet trots op wat ik doe. Niemand is dat. Elke keer dat ik mijn hand moet uitsteken, voel ik me nog kleiner worden. Maar wat moet ik anders doen? Werk vinden is natuurlijk helemaal onmogelijk in zo’n rolstoel en dan ook nog eens zonder opleiding of enige vaardigheden. Iedere werkgever discrimineert gewoon mensen zoals ik. Ja, ik snap dat ook wel. Wat moeten ze met zo iemand als ik aanvangen?
Zonder een vangnet, zonder toegang tot scholing of zorg is bedelen dan de enige manier om te overleven. Het nieuwe beleid zal mij en anderen zoals ik vast en zeker in een nog wanhopigere situatie brengen.
Mensen gaan minder geven, in de hoop dat ze zo bedelen ontmoedigen, of omdat ze bang zijn voor een fikse boete. Veel mensen geven nu nog uit een gevoel van medeleven, maar wat zal er gebeuren als dat stopt? Wij, de bedelaars, zullen nog meer de marge in verdwijnen. Het zal sommigen van ons misschien zelfs dwingen om naar andere illegale middelen te grijpen, mogelijk gewoon om in leven te blijven. Drugs verkopen? Zakkenrollen? Prostitutie? Zie je het mij al doen? Wie moet mij dat leren? En is dat wat de regering wil?
In plaats van het probleem plompverloren aan te pakken door bedelarij te verbieden, af te schaffen, zou de regering moeten kijken naar de oorzaken ervan. Waarom zijn er zoveel mensen zoals ik op straat? Wat kan er worden gedaan om ons te helpen? Toegang tot betaalbare huisvesting, gezondheidszorg en werkgelegenheidsprogramma’s kunnen voor ons een wereld van verschil maken. In plaats van ons en onze sponsoren te straffen, zou de regering ons eigenlijk beter moeten steunen.
Ik ben ook bang dat dit geplande beleid de kloof tussen arm en rijk in onze samenleving nog verder zal vergroten. De rijken worden steeds maar rijker, terwijl mensen zoals ik steeds verder wegzakken in het moeras van de armoede. Het onzalige plan voelt dan ook als een manier om ons uit het zicht te verwijderen, alsof we geen mensen zijn, maar slechts een hinderlijk probleem dat moet worden uitgegumd.
Mijn boodschap aan de regering is simpel: kijk naar ons als mensen. Behandel ons met waardigheid en respect. We willen geen medelijden; we willen kansen. We willen een manier om uit deze vicieuze cirkel van armoede te ontsnappen. Als het beleid doorgaat zoals het is, zal het alleen maar meer pijn, lijden en ongelijkheid veroorzaken.
Wij bedelaars zijn niet de vijand. We zijn een symptoom van een dieper probleem. En als de regering echt een betere toekomst voor Thailand wil, moet ze niet proberen ons te verbergen, maar ons helpen.
Die laatste paar woorden waren doorspekt met rauwe emoties. Senna had gesproken met de stem van zijn hart. Voor even was hij een afspiegeling geweest van de krachtige man die hij ooit was geweest. Vóór zijn ongeluk of vóór zijn ziekte die hem had veroordeeld tot een leven op half leeggelopen bandjes met roestige spaken. Misschien was hij ooit wel zo als jonge zuigeling geboren. Ik wist het niet, had hem er ook nooit naar gevraagd en hij had het mij ook nooit uit eigen beweging verteld. Wie weet, zou hij ’thuis’ gewoon lenig uit zijn rolstoel wippen en zou zijn hele armoedeverhaal een lucratieve bedelshow blijken. YouTube sprak wat dat betreft regelmatig boekdelen met geamputeerden die opeens hun benen vanuit hun achterste uitklappen. Maar zo schatte ik Senna zeker niet in, zijn dunne atrofische beentjes straalden oprechte invaliditeit uit. Voor mij zat hier geen slachtoffer dat klaagde met gezonde benen, maar een authentieke gehandicapte met alle recht om te bedelen. We zwegen beide even uit ontzag voor de ware, gewichtige woorden van mijn gesprekspartner.
Ik slikte de zoetige bitterheid weg die het onderwerp bij mij had veroorzaakt. Mijn eerdere nieuwsgierigheid had plaats gemaakt voor medeleven en ook ontzag voor de moed en veerkracht waarmee deze eenvoudige man dagelijks zijn vele uitdagingen één voor één aanpakte en manmoedig vloerde. Ik wist diep van binnen dat ik zelf nooit dag in dag uit in een rolstoel de hitte, de eenzaamheid en de vernedering zou kunnen trotseren om in de avond tegen kostprijs naar mijn krot van golfplaten gebracht te worden door een ruimhartige tuktuk piloot. Goedheid kent vele gezichten, al zit er ook soms een masker tussen die glimlachende snuiten.
Ons gesprekje was tot een eind gekomen. De avond was inmiddels aangebroken en de tuktuk makker stond al te popelen om zijn vaste klant inclusief rolstoel terug te brengen naar zijn bescheiden stulpje ergens in de ghetto’s van Udon. Ik trok mijn beurs en ritselde opzichtig een briefje van 20 tussen de grote coupures vandaan. We keken beiden schichtig om ons heen voordat de donatie van eigenaar wisselde en het grijze briefje met een zuinige zucht in de cola beker tussen de rudimentaire blote voeten van de permanent zittende man belande. Zoals altijd negeerde Senna mijn bijdrage aan zijn bestaansrecht. Tussen ons was er namelijk in feite geen klasseverschil. Gewoon twee mannen uit dezelfde kaste die eigenlijk gelijkwaardige rollen vervullen in dit land: de gever en de nemer, verenigd door een klein bankbiljet met de afbeelding van de vorst die van alle mensen in gelijke mate houdt. Arm of rijk, maakt hem helemaal niks uit.
Een heel stuk wijzer en geëmotioneerd door de ware woorden van Senna zette ik mijn weg naar Central Plaza voort. Het leven was goed en het voelde nu nog beter want ik had een klein maar beduidend schijfje van mijn geluk gestort in dat hunkerende bekertje van de dappere Senna. De ultieme bevrediging.
Over deze blogger
- Khun Rick dateert van 1959 (momenteel 65 jaar), opgegroeid en nog steeds woonachtig in Zuid-Limburg. Na 40 jaar ambtenarij nu al bijna 5 jaar met vervroegd pensioen. Komt sinds 2001 regelmatig als toerist in Thailand, maar leerde zijn vrouw in Nederland kennen en is met haar vaak te vinden bij schoonmoeder in Udon Thani. Samen reizen is zijn passie, eten (helaas) ook en sporten een noodzaak. En natuurlijk schrijven: vroeger serieus en nu luchtiger.
Lees hier de laatste artikelen
- Cultuur13 januari 2025Zijn ze nu helemaal van de pot gerukt? “Stop Giving Stop Begging” door de ogen van de kleine man
- Cultuur9 januari 2025Het leven van een sugar babe in Bangkok
- Cultuur5 januari 2025Die Avond onder de Tamarindeboom
- Cultuur3 januari 2025De Amulet