Iedere ochtend zat hij daar, op zijn vaste plekje bij het strand, onder een grote rieten parasol die er altijd uitzag alsof hij elk moment kon instorten. Jules, een gepensioneerde Vlaming van achtenzestig lentes, keek met een brede grijns naar de zee en nipte van zijn koffie, die hij met een scheutje whisky iets extra’s had gegeven. Hij was in Thailand beland op zoek naar een soort tweede leven, een tweede jeugd misschien wel, en je kon hem moeilijk ongelijk geven. De zon scheen, de dagen waren lang, en het leven leek hier soepeler te glijden dan in het natte België dat hij ooit achterliet.
“Ik moest gewoon eens wat anders”, zei hij vaak. “Elke dag die regen op mijn dak, daar werd een mens niet vrolijk van. En mijn ex-vrouw, die werd ook niet vrolijk van mij,” voegde hij er dan schalks aan toe, met een knipoog alsof hij een geheim deelde waar iedereen eigenlijk al van op de hoogte was.
Jules had geen spijt van zijn keuze. Thailand was precies wat hij had gehoopt: een land van melk en honing, waar het leven werd geleefd en de zorgen zelden verder reikten dan de horizon. En ja, de mooie vrouwen die hadden ook een rol gespeeld bij zijn beslissing. “Ik heb altijd al een zwak gehad voor een mooie glimlach”, zei hij terwijl hij naar het meisje van de koffiebar knikte, een jonge Thaise vrouw van begin twintig die zijn charmes met een beleefde glimlach beantwoordde.
Hij vertelde me eens hoe hij zijn dagen doorbracht: een beetje wandelen langs het strand, een praatje maken met andere pensionado’s, en ’s middags vaak naar dezelfde bar, waar hij een flesje Singha bier dronk en kaart speelde met een paar andere oude kerels. Het was een simpel bestaan, maar Jules leek er gelukkig mee. “In België moet je altijd ergens naartoe,” zei hij. “Hier hoef ik nergens heen. Alles komt vanzelf naar mij toe.”
Toch merkte ik soms een glimp van melancholie in zijn ogen, een moment waarin de vreugde leek weg te sijpelen. Het gebeurde vooral als hij praatte over vroeger, over zijn dagen als leraar Frans op een middelbare school in Antwerpen, over zijn eerste vrouw, die hij altijd met een zekere tederheid in zijn stem noemde. “We waren gelukkig, denk ik,” zei hij eens, “maar dat soort geluk, dat slijt. Op een dag keek ik naar haar en dacht ik: wie is die vrouw die mijn tandenborstel gebruikt?” Hij lachte toen hij het zei, maar ik voelde dat er meer achter zat.
Jules had een vriendin, een Thaise vrouw genaamd Noi, die hem om de paar dagen gezelschap hield. “We zijn geen stel”, verduidelijkte hij met een ondeugende glimlach, “maar we maken het elkaar wel naar de zin, als je begrijpt wat ik bedoel.” Noi was klein, tenger, en kon giechelen als een schoolmeisje. Soms speelde ze een beetje piano in de bar, en dan keek Jules met een blik in zijn ogen die ik niet vaak zag: een mengeling van bewondering en iets wat misschien wel verdriet was, alsof hij wist dat dit leven, hoe fijn ook, slechts een tijdelijke betovering was.
Op een dag zat ik weer bij hem onder de parasol. Hij vertelde dat Noi een tijdje bij haar familie op het platteland was en dat hij het huis nu voor zichzelf had. “Is ook eens fijn,” zei hij, “maar het is ook wel stil, weet je?” Hij nam een grote slok van zijn koffie en zuchtte. “Stilte kan een mooie dame zijn, maar ze heeft soms ook scherpe tanden.”
Toen ik hem vroeg of hij zich wel eens eenzaam voelde, wuifde hij het weg met een brede armzwaai. “Ach, alleen zijn en eenzaam zijn, dat is niet hetzelfde, hè. Ik ben hier niet alleen; ik heb de zee, ik heb de zon, en af en toe een glaasje whisky. Dat is genoeg gezelschap voor een oude man.” Hij zweeg even, keek naar de golven die loom op het strand spoelden en zei toen met een klein lachje: “En er zijn altijd wel mooie dames om mijn dag op te vrolijken.”
We spraken nog een tijdje over koetjes en kalfjes, en toen stond hij op, rekte zich uit en klopte me op de schouder. “Kom jongen”, zei hij, “het is tijd voor een pintje.” We liepen samen naar zijn favoriete bar, waar de ventilators traag ronddraaiden en de barman zijn bier al klaar had staan. Daar zat hij dan, vrolijk pratend met de andere stamgasten, een pintje in zijn hand en een glimlach op zijn gezicht. Hij maakte grapjes, vertelde verhalen die waarschijnlijk voor de helft verzonnen waren, en genoot zichtbaar van de aandacht. Maar als je goed keek, zag je soms dat hij even afdwaalde, zijn blik gericht op een punt ver weg, waar de horizon en zijn gedachten elkaar leken te raken.
Jules is er nog steeds, elke ochtend onder die parasol, met zijn whisky-koffie en zijn praatjes. Het leven glijdt langs hem heen zoals de golven langs het strand, en hij neemt het zoals het komt, zonder zich al te veel zorgen te maken over wat de toekomst brengt. “Weet je”, zei hij laatst, “het is hier niet altijd het paradijs. Maar als je het vergelijkt met een koude Belgische winter, komt het verdomd dicht in de buurt.” En toen lachte hij weer, alsof het leven hem persoonlijk een knipoog had gegeven.
Terwijl de middagzon langzaam daalde, realiseerde ik me dat Jules misschien meer had begrepen van het leven dan hij zelf toegaf. Misschien was zijn geluk niet meer dan een aaneenschakeling van kleine momenten; een slok koffie, een praatje met een vriend, de zon die zijn huid verwarmde, en een vrouw die hem, al was het maar voor even, het gevoel gaf dat hij nog altijd een jonge man was.
Over deze blogger
-
Mijn leeftijd valt officieel onder de categorie ‘bejaard’. Ik woon al 28 jaar in Thailand – probeer dat maar eens na te doen. Nederland was ooit het paradijs, maar het raakte in verval. Dus ging ik op zoek naar een nieuw paradijs en vond Siam. Of was het andersom en vond Siam mij? Hoe dan ook, we waren elkaar goed gezind.
De ICT zorgde voor een regelmatig inkomen, iets wat jullie ‘werk’ noemen, maar voor mij was het vooral een tijdverdrijf. Schrijven, dat is de echte hobby. Voor Thailandblog pak ik die oude liefde weer op, want na 15 jaar zwoegen verdienen jullie wel wat leesvoer.
Ik begon op Phuket, verhuisde naar Ubon Ratchathani, en na een tussenstop in Pattaya woon ik nu ergens in het noorden, midden in de natuur. Rust roest niet, zeg ik altijd, en dat blijkt te kloppen. Hier, omgeven door het groen, lijkt de tijd stil te staan, maar dat doet het leven gelukkig niet.
Eten, vooral veel – dat is mijn passie. En wat maakt een avond compleet? Een goed glas whisky en een sigaar. Dan heb je het wel zo’n beetje, vind ik. Proost!
Foto’s, daar doe ik niet aan. Ik sta er altijd lelijk op, terwijl ik toch weet dat Brad Pitt erbij verbleekt. Het zal wel aan de fotograaf liggen, denk ik dan maar.
Lees hier de laatste artikelen
- Cultuur5 november 2024‘Een Vlaming op zoek naar een tweede leven vol eenvoud en mooie momenten’
- Cultuur4 november 2024‘Een levende echo van een traditie die op het punt staat te verdwijnen’
- Cultuur3 november 2024‘Hij beloofde haar een toekomst maar liet slechts lege woorden achter’
- Cultuur2 november 2024‘Verdwaald in de achterbuurten van Bangkok’