De Amulet
Proloog met een belangrijke boodschap
Een indringende vertelling uit de periode van het wat langgerekte einde van het leven van mijn geliefde vader, waarvan ik hoop, nee reken op gretige aftrek door het TB volk als een ode aan één van de oorlogskinderen die dit land groot hebben gemaakt (binnen de fysieke grenzen met B, DE en de Noordzee). Een aangrijpend thema dat heerlijk lang leesgenot niet slechts rechtvaardigt, maar gewoonweg vereist. Wie verkiest het niet te lezen doet zichzelf tekort, maar ik kan het paard niet tot drinken dwingen.
Wie hier al eens ooit een artikel van mij las kan geconcludeerd hebben dat ik niet gelovig ben. Ik word wel eens de Ricky Gervais van Thailandblog genoemd. Ook ben ik niet bijzonder bijgelovig, al sluit het ontbreken van het eerste het tweede eigenlijk al bij voorbaat uit, tenzij men er een andere naam voor zou kiezen. Mijn afwijzing, zo niet afkeer van religie heb ik geërfd van mijn al lang overleden vader Lambert. Niet dat hij thuis atheïsme preekte, maar gewoon door in zijn opvoeding het thema geloof over te slaan, omdat hij het niet relevant vond.
Ik vond het heerlijk om zo onbelast mijn jeugd te kunnen doorlopen, waarin wel nog doop, communie en doopbelofte hadden plaatsgevonden, maar meer als een traditionele ceremonie (communie-kado’s) dan als een dwingende indoctrinatie van een pasgeboren en later opgroeiend kind.
Dus nu sta ik wat (bij-)geloof betreft in het leven zoals mijn vader in het zijne stond. Het speelt geen rol, ja nu even, maar dat heeft een louter praktische reden.
Zo had ik een goede jeugdvriend wiens vader als veertiger de ommekeer maakte van hedonist naar nieuw apostolisch voorganger. Hij was altijd een lustige carnevalist en buutereedner geweest die nooit kon wachten tot het weer zover was dat hij zijn plastic neus kon monteren en plaats nemen achter de kansel om zijn platte moppen te delen met het aangeschoten publiek in de plaatselijke lokalen. Waarom hij tot inkeer kwam, weet ik niet meer. Mogelijk was hij gewoon licht manipuleerbaar en eens ooit in de val gelopen van een geloofscolporteur die hem met een babbel van vijf minuten en een kleurige folder ervan overtuigde dat hij zich op het steile pad naar de hel bevond, terwijl ook de optie bestond om het paradijs te betreden na een devoot leven op het aardse.
Carnaval werd afgezworen en ingeruild voor twee keer per zondag bidden in een toen nog vol tot kerk omgebouwd café in onze wijk. Vrouw en (tiener-) kinderen werden, maar meteen mee bekeerd met vader. Dat verliep tamelijk succesvol. De moeder liep gewoon braaf mee aan de hand van haar herboren man, zonder echt te beseffen wat er gebeurde. Maar hij dronk niet meer, dus dat was al fijn genoeg. De beide dochters werden volledig omgeprogrammeerd en zijn nu nog lid van de sekte (want dat is het toch eigenlijk), evenals hun kinderen en kleinkinderen. Vader leefde niet lang meer na zijn bekering en zal nu dus ergens met een zuivere ziel, maar zonder longen ronddobberen in het walhalla, de afdeling van de nieuw apostolische kerk. Moeder leefde nog jaren, maar wierp het juk van die opgedrongen levenswijze kort na de dood van haar man opgelucht af, daarbij gesteund door haar benjamin, de jongste zoon en mijn vriend die vanaf dag één al met verbazing en hoofdschuddend de ‘persoonlijkheidsverandering’ van zijn vader had aanschouwd en ondergaan en ondanks pijnloze strafmaatregelen van vaders zijde nooit heeft geambieerd om in diens voetsporen te treden.
Het was overigens een bijzonder aardige heer, die bekeerde vader, ook al in zijn ‘wilde’ jaren, waarin hij alleen maar met carnaval licht ontspoorde, net zoals de meeste Limburgers. Vrolijkheid op afroep.
Ook zijn vrouw is inmiddels al lang dood. Had zij genoeg karma verzameld om haar echtgenoot gezelschap te mogen houden in het paradijs of brandt zij dagelijks haar royaal uitgemeten billen in het vagevuur der ongelovig? Wij zullen het nooit weten; het nadeel van om het even welke religie. Het is geloof, nooit weten, al vervagen de grenzen tussen deze beide totaal verschillende betekenissen in de harten en hoofden van echte gelovigen soms volledig.
Tussen zussen en broer bestaan overigens geen gevoelens van haat of afwijzing. Het is geen Scientology of de één of andere wereldgodsdienst die families wenst kapot te breken bij een afwijkende visie op spiritualiteit.
In ons eigen gezin kwam er ook nooit een breuk, gewoonweg omdat religie geen enkele rol speelde in ons leven, behalve een sporadisch door moeder opgestoken kaarsje in Wittem of de Dom van Keulen onder het motto ‘baat het niet dan schaadt het niet’. Het zij haar vergeven. Ook mijn lieftallige en streng devote Thaise echtgenote kan het soms niet nalaten een vlammetje aan iets of iemand op te dragen in een christelijke tempel.
Het heeft ook wel wat meditatiefs, al toont de staat van onze getergde aardkloot aan dat het opperwezen niet echt zit te wachten op dit soort door kerkelijk winstbejag ingegeven praktijken en het roer voor ons omgooit wegens een paar fikkende waxinelichtjes.
Helaas scheidden mijn eigen ouders kort na de pensionering van mijn vader, wat wel vaker een knelpunt blijkt te zijn op de lange weg van een gelukkig huwelijk. Ze hebben de 40 jaar samen dan ook net niet gehaald.
Inmiddels is ook hij jaren geleden ongelukkig gestorven, maar niet na een keer door mij aangemoedigd zijn geluk beproefd te hebben in Thailand. Hier een kort door hem destijds aan ons verteld reisverhaal over een gebeurtenis die hij met mij en mijn broers deelde na afloop van deze voor hem unieke, eenmalige en bijzonder verlopen reis.
De Amulet
Lambert, een 62-jarige (vervroegde) pensionado uit Zuid-Limburg, stond op een als altijd zwoele avond in Bangkok met een paar drankjes op plots wat verward in een smalle zijstraat van de eindeloos lange Sukhumvit Road. Licht beneveld had hij deze wat verlaten soi verward met de zijne. Het was dan ook beslist geen beruchte aftakking, maar eentje die door moedertje tijd wat vergeten leek. Achter hem gonsde de stad nog gewoon van de energie: neonlichten, de geur van streetfood (ja, daar was die geur weer, TB meurt er continu naar) en het geroezemoes van straathandelaren, met hun kleurrijke, maar meestal overprijsde en dan ook nog eens overbodige waren. Lambert was in Thailand op zoek naar avontuur, niet de losgeslagen variant, maar gewoon even ontsnappen aan het grauwe Limburgse bestaan van de grasweduwnaar. Juist toen hij besloot dat hij zijn gewandel beter morgen kon voortzetten werd hij uit het niets aangesproken door een wat schimmig ogende straatmot die hem prompt een boeddhistische amulet aanbood. Geen kraampje met tientallen van die dingen, maar slechts eentje, zo van de nek af getrokken.
Ketting van zwarte kralen en een zuur kijkende monnik achter een venstertje van plexiglas. Zo ongelovig als de pest sloeg de nieuwsgierigheid toch bij de onervaren toerist toe. De handelaar, een kleine, tengere man met een mysterieuze glimlach en vergeeld gebit, legde hem in onberispelijk Thais/Engels uit dat deze specifieke amulet hem ‘bijzondere bescherming’ zou gaan bieden. Lambert begreep er niet al teveel van omdat hij was opgegroeid met overwegend Kerkraads plat en zelfs zijn eigen moedertaal een ver-van-mijn-bedshow vond. Dus de Engelse taal was voor hem een brug te ver, hoewel hij er wel een notie van had, zoals elke Nederlander, ook de categorie die met één been in Duitsland staat waarvan ze de taal overigens doorgaans vloeiend beheersen in woord en beeld. Meestal stukken beter dan hun veredelde en soms wat arrogante tegenhangers uit het westen. Een hardnekkig vooroordeel onder veel Limburgers in die jaren. Nu niet meer, want de authentieke Nederlanders zijn nu krachtig verenigd om als sterke eenheid een vuist te maken tegen de vele invasieve invloeden van buitenaf, maar dat is een verhaal voor een separate blog.
Lambert lachte het idee van bescherming dan ook aanvankelijk licht honend weg. Maar iets in de blik van de man en de glinstering van het metalen amulet intrigeerde hem. ‘Hoeveel?’, hoorde hij zichzelf opeens vragen, zonder echt na te denken, zonder het echt te willen vragen. Alsof zijn eigen wil naar de achtergrond werd gedrukt door een dwingende kracht. Was hij ongemerkt onder hypnose geraakt? Of waren het gewoon de Thaise pilsjes die hij naar binnen had gewerkt? Niet dat het er zoveel waren geweest, maar hij was het niet echt gewend en de hitte voegde ook nog eens de nodige promillen toe. De man noemde een belachelijk hoog bedrag, maar Lambert, die zichzelf wilde bewijzen dat hij eigenlijk best een avontuurlijk type kon zijn betaalde zonder een moment te aarzelen. Ook het omrekenen van baht naar euro ging hem nog niet zo handig af, waardoor hij zelf dacht dat hij een koopje had gedaan. Hij had zich gewoon wat verslikt in een stel nullen. Dat kan de slimsten gebeuren. Het ware bedrag heeft hij ons nooit opgebiecht, dus wij vermoedden dat hij voor dat ding een flink stuk van onze erfenis heeft verpulverd. De verkoper liep in elk geval zichtbaar grinnikend weer het schemerduister in. Zijn hand stevig op zijn goedgevulde beurs van versleten roggenleer drukkend. Met de amulet om zijn nek zwalkte Lambert met licht slagzeil terug naar zijn hotel.
De volgende ochtend werd hij wakker met een misselijkheid die niet alleen door zijn kater kwam. Toen hij wat aangeslagen zijn kamer verliet om te gaan ontbijten, gleed hij al op de drempel uit over een stukje papayaschil dat voor zijn deur lag. Hij vond geen onmiddellijke houvast en landde best pijnlijk op zijn rug. Zijn gevloek was dan ook begrijpelijkerwijs niet van de lucht. Niet dat hij zwaar gewond raakte, maar de rest van de dag liep hij wel zo krom als een hoepel rond. Bij het ontbijt aangekomen deelde de serveerster hem mee dat het buffet zojuist gesloten was. Te lang geslapen. Omdat zijn pijnlijke rug langere wandeling bemoeilijkte, nam hij een tuktuk naar de shoppingmall een paar straten verder op. De bedwelmende uitlaatgassen drongen diep in zijn longen en veroorzaakten een lichte paniek om te stikken in de straten van Bangkok. Snel wipte hij uit het openlucht voertuigje en snelde de airco van de mall in. Hij wilde in de foodcourt een westers ontbijtje bestellen, dus hij trok zijn beurs voor wat coupons. De beurs was er nog maar het kleine bundeltje bankbiljetten ontbrak. Eruit gevallen? Gestolen? In elk geval weg. Net als zijn bankpasje.
Toch enigszins van zijn stuk greep hij naar zijn telefoon, maar hij greep ernaast, want het ding was ook AWOL. Wat een ongelukkig toeval allemaal. Lopend en met nog steeds lege maag struinde hij piekerend terug naar zijn hotel.
Naarmate de dagen verstreken, stapelden de tegenslagen zich nog wat verder op. Zijn ingeplande vlucht naar Chiang Mai werd geannuleerd en de pool van het hotel was plots afgezet met rood-wit band en vervaarlijke waarschuwingsborden wegens een onderwater schimmel. Prompt begon het dan ook tussen zijn tenen en billen te jeuken. Psychosomatisch of was hij werkelijk geïnfecteerd? Hij wilde zijn licht gaan opsteken bij de tempel om de hoek, want in tijden van nood zoeken ongelovigen immers zonder uitzondering steun in het geloof. Op weg ernaar toe werd hij omsingeld en dus ook gestoken door een zwerm zeer agressieve muggen, die hem zelfs achtervolgden tot aan de deur van het gezegende oord, waarna ze met de staart tussen de benen rechtsomkeert maakten, als angstige vampieren bij de aanblik van een teentje knoflook. Vol bulten stortte hij zich over de drempel van het heilige bouwwerk. Zijn zorgvuldig aangebracht preventief laagje DEET was volslagen weerloos gebleken tegen deze gecoördineerde aanval. Lambert begon zich begrijpelijkerwijs steeds ongemakkelijker te voelen en niet alleen van de jeuk. Het leek hem inmiddels alsof een donkere schaduw hem achtervolgde, als in een cartoon waarin de regenwolk het op klaarlichte dag alleen maar op hem had voorzien.
Terug op zijn kamer spetterde hij koud water in zijn gezicht. In de badkamerspiegel zag hij opeens dat het leek alsof de ingeblikte monnik om zijn nek vanachter zijn venstertje een demonische grimas op zijn smoelwerk had getoverd en toen wist hij het plots: het ding brengt ongeluk.
Lambert was zoals gezegd nooit een bijgelovig man geweest, eerder de nuchterheid zelve. In Zuid-Limburg lachte hij altijd om mensen die geloofden in horoscopen of ‘geluksvoorwerpen’ en bezwerende rituelen. Maar hier, in het vreemde en mysterieuze Thailand, begon hij plots en met gegronde redenen te twijfelen. Hij wilde de amulet afdoen, maar zijn vingers verstijfden. Wat was dat nu opeens? Een onbehaaglijk gevoel overmande hem, alsof iets of iemand niet wilde dat hij het gevalletje vastpakte.
Hij zocht, nu toch lichtelijk in paniek de smalle soi van gisteren om verhaal te gaan halen bij de man die hem de ‘geluksbrenger met beschermfunctie’ in de maag had gesplitst. Maar het leek alsof de hele zijstraat verdwenen was. Het is natuurlijk een flinke stad, dus zo’n onbeduidend zijstraatje kan makkelijk verloren gaan in de drukte. Een jonge vrouw achter een kraampje met boeddhistische prullaria voor de simpele toerist sprak hem aan toen ze hem als een kip zonder kop zag rondrennen op zoek naar iets wat er kennelijk niet was. Omdat ze in hetzelfde vak zat als de knaap van gisteren vertelde hij haar van zijn recente ervaringen sinds hij de amulet had verworven. Vrijwel onmiddellijk verbleekte haar gezicht. ‘Fijn’ dacht Lambert. ‘Sommige amuletten’, zei ze, ‘zijn bedoeld om te beschermen. Maar andere… kunnen net zo goed vervloekt zijn. Als de vorige eigenaar het niet op de juiste manier heeft achtergelaten, kan het ongeluk brengen’.
Lambert voelde uiteraard de nog warme grond onder zich wegzakken. ‘Wat moet ik er nu dan mee doen?’ vroeg hij.
De jonge dame schudde haar hoofd lichtelijk moedeloos. ‘Je mag het nooit zomaar weggooien. En je mag het zeker niet aan iemand geven die je dierbaar is. Er zijn rituelen om dit soort dingen veilig kwijt te raken, maar… dat vereist wel wat tijd en kennis’. Lambert vertelde haar dat een poging om het kreng af te doen mislukt was. ‘Precies wat ik al verwachtte’, zei ze daar op. Het verzet zich daartegen.
Lambert liep maar weer terug richting hotel, maar besloot niettemin dat hij het ding op eigen kracht moest lozen, koste wat het kost. Hij probeerde het eerst ‘simpel’: hij vroeg de jongedame van housekeeping of zij even de amulet van zijn nek af wilde trekken en in een papieren zak wilde stoppen. Dat lukte wonderwel, al keek de vrouw wel wat verwonderd op van het vreemde verzoek. Maar goed, ze had wel al vaker vreemde dingen meegemaakt in haar hotelkamers. Lambert nam de zak met inhoud mee naar buiten en dumpte hem in een vuilnisbak op een verlaten plein een paar honderd meter verderop. Maar toen hij korte tijd later weer terugkwam op zijn hotelkamer, lag de amulet doodleuk weer op zijn nachtkastje te glimmen, alsof het ding nooit was weggeweest.
Hij kreeg het nu toch echt wel Thais benauwd. Hoe kon dat nu? Had iemand een flauwe grap met hem uitgehaald? Misschien de kamermeid?
De volgende dag probeerde hij een nieuwe truuk. Hij wandelde met het kleinood weer in een nieuwe zak naar de Rama 9 brug en smeet het behekste prul met volle kracht in het kolkende water. Snel liep hij weg van de plaats delict, maar hij voelde al snel dat ook deze poging niet geslaagd was. De amulet hing doodleuk alsof zijn neus bloedde weer om zijn nek. Lambert voelde nu wel een paniek opkomen die hij nog nooit zo had gevoeld en die hij niet meer kon onderdrukken.
Hij zocht de vrouw van de amulettenkraam weer op en op zijn dringende verzoek bracht zij hem in contact met een monnik die huisde in een afgelegen tempel ergens in een desolate hoek aan de buitengrens van de enorme stad. Het was iemand die volgens haar gespecialiseerd was in het neutraliseren van vervloekte objecten. Een soort boeddhistische exorcist zoals die ook regelmatig in Thaise ‘horrorfilms’ opgevoerd wordt, maar daar wist Lambert natuurlijk niks van af. Dat soort films werd immers niet uitgezonden door ARD of ZDF. Lambert reisde urenlang in een taxi over hobbelige wegen en stoffige paden om de betreffend monnik te ontmoeten. Men moet beseffen dat Bangkok niet alleen maar spiegelgladde meerbaanse autowegen bevat, maar ook meer landelijk aandoende straten en paden, al moet het woord jungle ook niet geassocieerd worden met de regenwouden uit het noorden of zuid Amerika.
De monnik was al ingeseind dat er een farang met een foute amulet onderweg naar hem was en hij stond alvast bij de deur van zijn armoedige tempel te wachten als een weinig imposante tempelwachter in zijn oranje harnas. De tempel was meer dan aftands en de oude man met zijn serene ogen paste perfect in het plaatje van verval en afgedankt zijn. Maar misschien had hij ook gewoon wat achterstallig onderhoud aan zijn ooglenzen, net als aan zijn gebit. Hier lagen geen gouden boeddha’s zo lang als de Eiffeltoren hoog te baden in de schaduw van muren bekleed met exclusieve mozaïeken. Maar een gegeven paard moet je niet in de bek zien en desgevraagd bekeek de oude en vrijwel tandeloze monnik de amulet van Lambert aandachtig. Hij knikte langzaam na zijn grondige inspectie van het corpus delicti. Gewichtig sprak hij de volgende woorden: ‘Dit is niet zomaar een amulet voor toeristen. Dit is een antiek exemplaar, vermoedelijk honderden jaren oud en hij bevat de vervloeking van een onrustige ziel. Het ongeluk is niet van jou, maar van degene die het eerst droeg. En nu klampt het zich aan jou vast, de laatste bezitter ‘.
Lambert snapte meteen waarom de verkoper zo graag van de boze talisman af had gewild en dat hij in de argeloze Limburger daarvoor de ideale sukkel had gevonden.
‘Dat is fijn, maar hoe kom ik ervan af?’ vroeg Lambert de goedheiligman wanhopig.
De monnik glimlachte alleen maar zwakjes. ‘Je moet hem op een heilige plaats achterlaten. Een plaats waar de ziel kan gaan rusten. Maar dat is niet eenvoudig. Je zult het ritueel zelf moeten volbrengen’. Oh, nu heeft het ding ook nog een ziel, maar hij besefte maar al te goed dat sarcasme nu niet het antwoord was op zijn problemen en hij gaf zich over aan het advies van de blootsvoetse gebedsgenezer.
Onder begeleiding van laatstgenoemde besloot Lambert het voorgeschreven ritueel uit te gaan voeren, zij het met enige twijfel. Hij reisde met hem achter op de motor/bromfiets naar een heilige grot diep verborgen in de jungle, eentje met bomen, niet te verwarren met de jungles van Bangkok. Daar moest hij de amulet begraven onder de wortels van de eeuwenoude heilige boom, samen met enkele boeketten bloemen, een bundeltje Thaise wierook en een voedzaam offer van gekookte rijst en een paar flessen koel water. Terwijl hij de instructies letterlijk volgde, voelde hij een vreemde mix van angst en opluchting.
Bij het laatste door de monnik geprevelde gebed leek de lucht om hem heen plots lichter te worden. De jungle, die eerst onheilspellend had aangevoeld, leek hem nu te willen omarmen. Maar Lambert was niet zo’n tree hugger, dus hij kon die verleiding makkelijk weerstaan. Toen hij even later vanuit zijn kleermakerszit opstond en om zich heen keek, voelde hij voor het eerst in dagen dat de schaduw was verdwenen. Alleen zijn benen deden nog wat pijn door de oncomfortabele zitpositie waar de doorsnee farang veel meer onder lijdt dan de Thai met zijn elastieke beentjes.
Ze lieten de amulet in zijn eentje achter onder die heilige boom, waar nog meer exemplaren begraven lagen en hingen, maar waaruit eveneens het kwaad verdwenen was na een soortgelijk ritueel, misschien al eeuwen geleden, in de tijd dat ninja’s en samurai (de Thaise varianten) het land nog (on-)veilig maakten.
Lambert verliet Thailand uiteindelijk opgelucht en volledig bevrijd, maar met een verhaal dat hij in Zuid-Limburg nooit goed zou kunnen uitleggen. De amulet was gelukkig definitief weg uit zijn leven en zijn ongeluk leek daarmee ook geëindigd. Niet dat hij nu plotseling een bijzonder gelukkige Limburger was geworden. Integendeel. Hij verviel gewoon weer in zijn redelijk negatieve leven in zijn liefdeloze studio, op de begane grond van een drie hoog flatje, dicht bij de Duitse grens.Toch kon hij in de jaren daarna nooit meer de blik van de toch wel wat valse straathandelaar en het beangstigende gevoel van de amulet helemaal vergeten.
Was het nu echt een vloek geweest? Of was het allemaal stom toeval? Lambert wist het niet zeker en wij wisten ook niet wat we van zijn soms wat verward overkomende verhaal moesten denken. Hij was inmiddels al lichtelijk dement geworden. Nog niet volledig, maar een stevige portie van zijn hersenpan was al op non-actief geschakeld. Onomkeerbaar. Op het laatst vroegen wij ons zelfs af of hij wel werkelijk naar Thailand was gevlogen, want eigenlijk ging hij liever naar Oostenrijk. Hij wilde ook nooit zijn paspoort laten zien. En als hij al werkelijk die verre reis had gemaakt, was het amuletverhaal dan niet aan zijn fantasie ontsproten? Hij was op zich namelijk best een lollige vent en altijd in voor een grapje of een practical joke.
Als hij nu nog geleefd had, zou ik hem zeker eens aan de (porseleinen) tand gevoeld hebben, want ik wil de TB-lezers natuurlijk hier geen onzinverhalen opdissen. Laten we de goede man maar gewoon het voordeel van de twijfel gunnen. Hij had het al niet gemakkelijk gehad de laatste 10 of 15 jaren van zijn (gescheiden) leven. En van de doden niets dan goeds, dat is een heilige regel, waarop overigens in de wereldgeschiedenis best wat uitzonderingen gerechtvaardigd zijn.
RIP pap.
Over deze blogger
- Khun Rick dateert van 1959 (momenteel 65 jaar), opgegroeid en nog steeds woonachtig in Zuid-Limburg. Na 40 jaar ambtenarij nu al bijna 5 jaar met vervroegd pensioen. Komt sinds 2001 regelmatig als toerist in Thailand, maar leerde zijn vrouw in Nederland kennen en is met haar vaak te vinden bij schoonmoeder in Udon Thani. Samen reizen is zijn passie, eten (helaas) ook en sporten een noodzaak. En natuurlijk schrijven: vroeger serieus en nu luchtiger.
Lees hier de laatste artikelen
- Cultuur3 januari 2025De Amulet
- Cultuur30 december 2024Murphy, pech, geluk, karma? De (on-) zin van statistiek
- Cultuur25 december 2024Een leven met cannabis: Een waarachtig opgetekend verhaal over pijn en hoop
- Cultuur22 december 2024Hoe een nalatend geheugen grondig je dag kan verpesten
Heerlijk verhaal Rick,
En op zo’n manier blijft hij in jouw gedachten als ‘n avontuurlijke Thailand-ganger, of misschien tóch de jodelende Tiroler, die jullie erin heeft geluisd.