De zon ging al onder toen hij haar voor het eerst in maanden weer zag. Ze stond daar, net buiten de aankomsthal van Suvarnabhumi, te midden van een menigte die hem vreemd en afstandelijk voorkwam. En daar was zij, Saithong, met haar ogen die altijd iets ondoorgrondelijks hadden, alsof ze in hem keek en tegelijkertijd ergens ver weg. Ze glimlachte naar hem, maar het was een glimlach die doordrenkt leek van verdriet, een glimlach die sprak van het gemis en de onzekerheid die hun relatie langzaam als roest overmeesterde.

De eerste omhelzing was, zoals altijd intens, toch niet meer vol van de onschuldige opwinding die ze ooit hadden gedeeld. Dit keer hing er iets zwaars tussen hen, een geladen stilte die geen van beiden durfde te doorbreken. Ze hield hem vast, haar handen koud in de hitte van Bangkok en hij voelde dat haar hart niet meer met dezelfde onbezorgdheid klopte. Hij dacht aan al die nachten in Nederland, waar hij naar de klok keek en zich afvroeg wat ze op dat moment deed, duizenden kilometers verderop. Een gevoel van het onmetelijke missen, vermengt met een noodzakelijke acceptatie. Hij wist dat dit leven zijn keuze was, niet de hare en dat bezwaarde zijn hart alsof er iedere week meer stenen op werden gelegd.

Toch had het jaren gewerkt, deze symfonie van wachten en weerzien. Zes maanden gevuld met gesprekken via schermen en telefoon, dan een paar weken waarin zijn jas aan de kapstok hing, zijn schoenen bij haar deur stonden. Daarna het verstikkende afscheid in de vertrekhal die rook naar haast, teleurstelling en gebroken beloften.

Ze keek naar de vergeelde kalender aan de muur. Nog honderdtachtig dagen. Ze telde niet meer af. Wat ze telde, was de leegte: de avonden waarop ze de stilte vulde met het geluid van oude films, de ochtenden waarop de tijd niet opschoof. Zijn afwezigheid hing in het huis als een tweede huid, een die strakker trok met de jaren.

De laatste keer dat hij vertrok, had hij haar beloofd dat ze “er over een tijdje samen over zouden nadenken.” Een besluit dat altijd net om de hoek lag, maar nooit dichterbij kwam. Ze wist wat hij wilde, alles houden zoals het was. Zijn leven daar, haar leven hier.

Nu was hij weer terug, als de routine van zonsopkomst en zonsondergang. Ze namen een taxi naar haar appartement in Bangkok, onderweg keek hij naar haar gezicht dat af en toe oplichtte in het schijnsel van straatlantaarns. Ze staarde uit het raam, haar blik naar binnen gekeerd, alsof ze een muur optrok tussen hen. Hij wilde haar aanraken, haar zeggen dat het goed zou komen, maar zelfs die woorden voelden als loze beloften. De afstand, die onzichtbare muur die hen sinds hun laatste ontmoeting steeds verder uit elkaar dreef, leek nu tastbaarder dan ooit. Hij wist het en voelde het, maar hij wilde het niet benoemen, het ontnam hem zijn adem.

Die avond, toen ze naast elkaar in bed lagen, doorbrak ze de stilte. “Denk je dat je ooit hier kunt blijven?” Haar stem was zacht, maar de vraag sloeg in als een steen die in een diepe put viel. Hij slikte, keek naar haar, maar zag alleen de schaduwen van twijfel in haar ogen. Thailand was haar thuis, haar anker in een wereld die hij weliswaar had leren waarderen, maar nooit echt had begrepen. Voor hem was het altijd een ontsnapping geweest, een tijdelijk onderkomen, niet de vaste grond die zij erin vond.

Hij voelde een onbedwingbare drang om haar alles te beloven, om te zeggen dat hij de sprong zou wagen, zijn leven in Nederland zou opgeven en hier bij haar zou zijn. Maar de woorden bleven steken in zijn keel. Wat hij werkelijk voelde, durfde hij niet te zeggen: dat hij gevangen zat tussen twee werelden en dat hij bang was dat, wat hij ook zou kiezen, hij iets belangrijks zou verliezen.

Zij draaide zich van hem weg, haar rug als een koude muur tussen hen in. Hij hoorde haar ademhaling, voelde haar nabijheid en besefte hoe ver ze werkelijk van hem verwijderd was. In het donker sprak hij haar naam, bijna een fluistering, alsof het hardop zeggen de pijn alleen maar zou vergroten. “Saithong… ik weet niet of ik kan blijven.” Zijn stem brak, hij voelde de schaamte branden, alsof hij had gefaald in de enige belofte die echt telde.

Ze draaide zich naar hem om, haar ogen glanzend in het duister. “Ik wil niet eeuwig wachten”, zei ze, haar stem gebroken, doordrenkt van een mengeling van verdriet en woede. Hij voelde hoe de kilte zich in zijn hart nestelde alsof hij plotseling begreep dat hun liefde een mooie, maar vergankelijke droom was geweest. Iets wat ze samen hadden opgebouwd, maar waar nu de fundamenten van afbrokkelden.

Hij zuchtte. Niet eens dramatisch, eerder routineus. “Dus wat wil je? Dat ik naar Thailand verhuis? Alles achterlaat? Mijn werk, mijn vrienden, mijn leven?”

“Ik heb alles al achtergelaten”, kaatste ze terug. “Jarenlang. Ik heb gekozen voor deze liefde, keer op keer. En jij? Jij kiest steeds voor een tussenweg. Nederland én Thailand. Mij én je veilige wereld.”

Ze wist wat er ging gebeuren, had het scenario al duizend keer in haar hoofd afgespeeld. Hij zou zwijgen, zoals altijd en hopen dat de storm ging liggen. Maar dit keer liet ze zich niet meer door zijn stilzwijgen kalmeren. Dit was geen tijdelijk onweer. Dit was een aardverschuiving.

De volgende dag wandelden ze samen door de stad, alsof ze afscheid namen van iets wat beiden wisten dat niet meer te redden viel. Hij zag de schoonheid van Bangkok, voelde de puls van het leven dat hen ooit samen had gebracht, maar hij zag ook de pijn in haar ogen, de onvervulde belofte die tussen hen zweefde. En toen, zonder woorden, lieten ze elkaar los, een scheiding zonder drama, maar met een stilte die als een echo in hun zielen bleef hangen.

Toen hij weer in het vliegtuig naar Nederland stapte voelde hij een leegte die dieper was dan hij ooit had gekend. Het besef dat hij misschien voor altijd iets had verloren dat hij niet opnieuw zou vinden. Hij voelde een warme traan opdoemen, haalde nog eens diep adem in de hoop het verstikkende gevoel te verdrijven, alsof iemand hem zijn keel dichtkneep.

En daar hoog boven de wolken, tussen werelden, bleef hij zitten gevangen in de spijt en het besef dat sommige liefdes alleen maar konden bestaan in de tijd, die hen uiteindelijk uit elkaar zou scheuren…

Over deze blogger

Farang Kee Nok
Farang Kee Nok
Mijn leeftijd valt officieel onder de categorie ‘bejaard’. Ik woon al 28 jaar in Thailand – probeer dat maar eens na te doen. Nederland was ooit het paradijs, maar het raakte in verval. Dus ging ik op zoek naar een nieuw paradijs en vond Siam. Of was het andersom en vond Siam mij? Hoe dan ook, we waren elkaar goed gezind.

De ICT zorgde voor een regelmatig inkomen, iets wat jullie ‘werk’ noemen, maar voor mij was het vooral een tijdverdrijf. Schrijven, dat is de echte hobby. Voor Thailandblog pak ik die oude liefde weer op, want na 15 jaar zwoegen verdienen jullie wel wat leesvoer.

Ik begon op Phuket, verhuisde naar Ubon Ratchathani, en na een tussenstop in Pattaya woon ik nu ergens in het noorden, midden in de natuur. Rust roest niet, zeg ik altijd, en dat blijkt te kloppen. Hier, omgeven door het groen, lijkt de tijd stil te staan, maar dat doet het leven gelukkig niet.

Eten, vooral veel – dat is mijn passie. En wat maakt een avond compleet? Een goed glas whisky en een sigaar. Dan heb je het wel zo’n beetje, vind ik. Proost!

Foto’s, daar doe ik niet aan. Ik sta er altijd lelijk op, terwijl ik toch weet dat Brad Pitt erbij verbleekt. Het zal wel aan de fotograaf liggen, denk ik dan maar.

Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website