De prinses van Buriram
Ik was onderweg naar Buriram. Het was een lange verplaatsing.
In de bus neuriede ik onwillekeurig een lied.
Enkele weken geleden had ik een voorstelling met levensliederen bijgewoond, één van die vrolijke luk thung was in mijn hoofd blijven hangen.
Het mor lam-singorkest in de Tawan Daeng was bezet met voortreffelijke muzikanten. Op het podium wierpen jeugdige danseressen hun ranke ronde knieën tot onder hun bevallige kin omhoog, stieten hun bekken met een snok vooruit. Ze waren getooid in felgekleurd luttel textiel. In de spots glinsterde het van zilveren sterretjes. Het dunne weefsel liet een welgemaakte venusheuvel bevroeden. Hun geste impliceerde terecht de seksuele handeling.
Dat was me een levendig spektakel.
In de bus knikte een oudere Thaise boerenvrouw mijn halvelings gemompeld refrein instemmend toe. Ik positioneerde me midden tussen de voor- en achterwielen van het imposante rijtuig, daar wiegelde het aangenaam. We kregen een wollen dekentje, voorverpakte frambozenkoekjes en een siroopje van blauwe bosbessen toegereikt.
Helemaal achterover in mijn zetel met mijn ogen op de stoffering van het plafond, wist ik niet of ik droomde of mooie verwachtingen had.
De nacht was groot en alleen heel ver weg fonkelde een handvol sterren.
Alleszins was er een meisje met een jong lichaam en een huid van goud, glanzende ogen, breekbare glimlach die zich in een besloten paleistuin met volle maan over me ontfermen zou. Haar zwarte haren glansden in het zilveren licht. In vorstelijke blauwe vijvers ruiste fonteinwater en de lotusbloemen stonden met roze toeters mijn komst te bewaarheiden.
Mijn prinses.
Niet voor niets was ik naar Buriram afgereisd. Ik was op zoek naar de prinses van Buriram. Alles was krek bezegeld, alsof in een andere dimensie, op een beter en hoger plan, aloude voorspellingen van een waarzegster mijn lot inlosten.
De prinses zou me in haar paradijs binnenleiden. Het was of ik voor geluk in de wieg gelegd was.
Ongedachte voorstellingen schoten door mijn hoofd. De ventilatie blies ijskoud over mijn geruite dekentje. Mijn bus reed in een montere cadans doorheen het nachtelijke Isaan op weg naar de stad Buriram. Al over de jaren was de Isaan de gulle bruidjesleverancier voor vereenzaamde westerse mannen. Vroeger verkochten de vaders hun dochters aan rijke Chinezen.
Het kale hoogland van het Korat-plateau met zijn gedweeë heuvels, zo’n driehonderd meter boven de zeespiegel, is heet en droog en dor en stofferig. De bergketen van Petchabun scheidt het van de centrale laagvlakte. In het noorden en oosten hangen Laos en Cambodja over de streek heen.
De wind kan gemeen waaien in de Isaan. Alleen dicht, soms stekelig laag struikgewas en eenzame clusters geboomte kunnen het ijzeroer en pulverig silt van de streek, van de verschroeide rijstvelden, beletten weg te stuiven.
Mijn queeste betrof de prinses van Buriram. Mijn prinses.
Tot zover was ik nog geen boosaardige monnik tegengekomen, geen baardige heremiet die me met onzichtbare banden en toverformules in zijn macht hield, geen verleidelijke kinnarees, geen vuurspuwende draken en gevederde fabelmonsters die ik moest bevechten, geen witte olifant die ik moest vangen, geen betoverd hert dat ik tussen dichte bomen achterna kon zitten…
Mijn pijl zou haar hart treffen.
Kortom, ik was nog niet in clichés vervallen.
Niet een keer kwam ik in levensgevaar. Integendeel. De tocht over het Korat-plateau had geen noemenswaardige provocaties voor mij in petto. Saai.
Ik was nog geen held.
De inwoners van Buriram zijn knappe mensen met een markante kop. Bovendien zitten ze vol flamboyant temperament. Ze zijn een melange van culturen, Khmer, Lao, Thai, Lan Xang. Hun leven zit vol extremen. Ze hebben de vurigste voetbalclub van Thailand. De meest corrupte politici. Ze bouwen tempels op vulkanen, de Prasat Phanom Rung, een Khmer-tempel van zeker duizend jaar oud, op de grote weg naar Angkor Wat. Bij Songkran schijnt de opgaande zon in één lijn door alle vijftien doorgangen van de westelijke toegangspoorten.
Als dat niet een mystiek teken is…
Op het fronton van het mandapa-portaal, de hoofdingang van de Phanom Rung, staat Shiva afgebeeld, de dansende Shiva. Hij spreidt zijn tien armen in een dans van dood en verderf. Hij danst voor ieder levend wezen op deze aarde de lotsbestemming.
Daar had ik rekening mee te houden.
Het was gewis een heuse onderneming die ik volbracht – mijn zoektocht naar de prinses. Mijn hart popelde. In de straten van het stadje gulpte de zon als een ketel witgloeiend gesmolten staal over me heen. Een echte Isaanse zon van het heet seizoen.
Op Thai Love Links hadden we al veel met elkaar gepraat, mijn prinses en ik. Ja, nog niet in levenden lijve, maar we kenden elkaar alsof het al gaaf lang was. Ze leerde me mijn eerste woordjes Isaans – khoi en djao – uitspreken. Ik wist zeker dat we spoedig in de liefde terecht zouden komen.
In de Isaan hebben ze hun eigen keuken, met de heetste rode pepers, bijtend pikant, dat je er tranen van moet huilen en vis die wat rottend moet smaken en ze stoven er insecten. Alles wat stilzit of beweegt, alles levend of dood, wordt er in feite opgegeten. Ze zijn arm. Daarom lopen de gemoedsstemmingen er hoog op.
Ik werd zo moe van de warmte in de stad dat ik me geen voorstelling van mijn prinses meer kon maken. Mijn verbeelding was van de kaart. Niets of niemand was tegen die buitenaardse energie bestand. Zelfs vogels zwegen; niet één piep of tjilp.
In Buriram zou de zon geboren kunnen zijn.
Alleszins staat ze nergens hoger aan de hemel als in die stad.
Bakoven van Thailand.
Ik was onderweg naar de prinses van Buriram. Als een amulet had ik thuis met eerbied een piepklein portret van de prinses uit de kleurenprinter genomen, geplastificeerd, op pasfotoformaat geknipt en in mijn portefeuille bewaard, dicht tegen de foto van mijn identiteitskaart gestoken. Alsof we al samen een koppel waren. Een leidraad die me al drie maanden moed gaf. Getrouw hadden we al zo lang op Thai Love Links gechat. Het was grenzeloze liefde. Soms gloeide de amulet op, als ik die portefeuille bij vergissing in het borstzakje van mijn linnen hemd stak. Ik voelde een stroom van magie.
Misschien was het in dit land veel te heet voor mij.
In het hotel had het meisje van de receptie, zo gering van lengte dat ze zonder bukken onder mijn elleboog door kon lopen, me nog gewaarschuwd: ‘Thai people no walk today, sœ-weh. Isaan – o-wèh hot – o-wèh wè-wy hot, always! Nè-wèh in between!’
Maar ìk had een hoger doel.
Mijn prinses was de prinses van Buriram! Ze was daarenboven de ware prinses en precies vandaag zou ze me in haar paleis ontvangen. Mijn doortastendheid was niet voor niets geweest. Ik werd als door een magneet geleid.
Ze heette Whipha!
Die morgen, ze had me gehaast opgebeld en het waren allemaal woorden door elkaar. ‘Van de hitte ziek, diarree,’ en ‘ik moet af en toe op mijn vriendin letten die nog zieker is, cofin, hoesten.’ De feitelijkheid dat mijn prinses diarree kon krijgen net als ik, maakte dat we een raakpunt hadden, vond ik. Ergens waren we onderworpen aan gelijkaardige biologische processen. Een inzicht dat een grote rust in mijn hart veroorzaakte.
Whipha heette de prinses die ik in mijn armen zou sluiten en natuurlijk sprak ik haar naam verkeerd uit, niet Whì-pha maar Whi-pàà, op het eind beloftevol omhoog. Misschien een voorteken.
In een absurde logica waadde ik door Buriram naar haar toe, van hoek tot hoek de vierkante straatpatronen volgend. De papperige hitte zocht nu over de avenues haar weg, gleed met de logge bewegingen van een lavastroom.
Eindelijk bereikte ik haar paleis. Een parmante snoepshop met een kleine lichtgroene grenen winkeltoog die uitkeek op grillige gekalkte muren die de faculteitsgebouwen op de terreinen van de Buriram University aan het oog onttrokken.
Whipha stak in een onaanzienlijke short van jeansstof, met rafels en opengewerkte kant, met siersels en smuk bestikt. Ik kon mijn ogen niet van haar losmaken, ze had mooie mooie benen die tot in de hemel leken te stijgen, zo lang en zandbruin, het lauwe vel in haar knieholten leek van gekreukelde zijde. Hoe zoet smaakte het, als ik er met mijn tong over streek en haar tintelingen bezorgde?
Oh, wat had ik haar mooie sterke gezicht nu al vast willen nemen, voorzichtig heel teer omklemmen en kussen, overal om van alle kanten haar gave zachte huid op mijn lippen te voelen.
De bakstenen ommuring van de universiteit slingerde zonder eind, helde over de straat of viel achterover. Ze bracht het licht in haar snoeperijwinkel. De Thaise jeugd gaf zich almaar meer aan westerse zoetwaren over. Een transcendente glans legde zich omzichtig op haar meubeltjes en haar kasten overvol snoepgoed, voor de hele onderwijswereld van Buriram te graai gelegd. Tamarinde-, snipper-, sukade-, honing-, kaneel- en zandkoekjes, oblevitjes, mangoflappen, knapkoeken, prauwels, frangipanes en froufrous lagen daar in een rijkdom van baksels, eigenhandig door Whipha bereid. Verder een grote kist vol Chang en Singha voor de drivers met hun motorsai.
En ook tot mij kwam het licht als een blij gevoel.
‘You know,’ zei Whipha, wees naar buiten naar die hoge blinde muur, ‘Land, grond, percelen! De bouwgrond is hier veelbelovend. Steeds meer studenten in Buriram, ze willen dicht bij de campus gehuisvest zijn.’ Genadig, sierlijk stapte ze met de gang van een prinses op me toe. Drie schoolmeisjes reden met zijn drieën weg op één brommer, elk met een pakje tamarindekoekjes in de hand. Ik vond het mieters haar om me heen te hebben.
Ik was eigenlijk best goed gezeten, daar in de zoetigheden van Whipha. Een majestatische bank uit Chinees wortelhout, door mijn prinses met een bevallig polsgebaar aangewezen, breed, uitnodigend massief.
Ik in die pompeuze zetel die me opslokte, het moest al bij al een koddige voorstelling zijn… In dat geverniste hout hingen mijn armen hoger dan mijn schouders, zoals een klein jongetje op een troon kon zitten, verweesd en verloren, een jongetje met te grote kleren en te grote ogen. Maar ik voelde me helemaal niet het jongetje, nee, ik voelde me de prins te rijk. Ik was een hele pieterman.
Ik had op de troon plaatsgenomen en die was alleen bestemd voor de man die Whipha’s beproevingen met glans zou kunnen doorstaan. Nu ging ik mijn certificaten van echtheid bovenhalen. Maar op die troon zat ik alvast. In het ergste geval kon ik er alleen aftuimelen.
Op een keer moest ik met haar naar buiten, ze wilde me achter haar winkel iets laten zien. Met onze rug tegen de blinde muur wees ze. Verderop begon een rode veldweg en liep het uit op drooggelopen rijstvelden met solitaire bomen die op de paadjes groeiden. Ergens ving ik de treurige glans van een dalende zon in een sijpelend waterkanaaltje op. Er was land van haar moeder, ze wees met haar vingers in de lucht over de velden waar het al schemerde.
‘Mom seventy fo-weh, them give land, to be happy we toge-thew!’ Haar ogen glansden van een toegewijde religiositeit.
Maar het huis van haar zus… daarachter volgde een serieus appartementenblok van wel tweehonderd studio’s. Het perceel van mijn prinses liep gelijk op, tot ver naar achteren, verwilderd, parallel aan de studentenkamers, een terrein met woekerende struiken en bananenbomen kriskras door elkaar. Een doelloos terrein.
Ik zat weer op die majestatische bank van wortelhout, gebeiteld en gehakt of er groteske slangen om je heen gedrapeerd zijn en naast mij in eenzelfde zetel zat het mooiste meisje van het land. Ze heette Whipha. Ze had me koekjes en pikante vleesballetjes voorgezet – de prinses van Buriram! Bakoven van Thailand.
Ik kwam solliciteren om de prins te mogen zijn.
Een wonderschoon verfijnd gezicht, vlak, zo bijzonder bij Aziatische vrouwen of ze een en al terughoudende overgave tonen, met gezwollen lippen om te kussen, een kleine neus, een weinig witte tanden die glanzen en oogleden, oogleden die zich naar buiten toe omhoog heffen, goddelijke amandels van de hoogste verleidelijkheid. Maar het waren slechts details want alles aan haar was zo mooi als een tekening van Ingres. Niet volmaakt neen, niet perfect neen, maar te mooi om niet waar te zijn.
Toch, het was waar!
Ik sidderde al bij het gevoel dat ik in die lange zijden haren van haar zou slapen, met mijn gezicht in de zoete geur van bloemenshampoo verdronken en een weinig zweet. Er was geen aircon in haar paleisje maar wat maakte het uit, ik zou in haar geluk gekoesterd worden. Voor de liefde was alles goed en gelijk!
Nu was ik onkwetsbaar geworden, ik stond in niets en ik omarmde mijn lot, wat het me ook bracht.
In de Isaan hadden ze hun eigen liefde. Een liefde die brandend was, lijnrecht en heet, onweerstaanbaar! Altijd met veel complete jaloezie gepaard – volstrekt finaal, dodelijk. Iedere week sneden bedrogen eega’s met lange botte keukenmessen ontrouwe mannelijke geslachtsorganen af, terwijl de echtgenoot, dronken van zijn roes, nog uitgeput door zijn mia noi, in een keukenstoel te slapen lag. In hun furie gooiden ze het lamme vlees naar de honden, die kwispelend toerenden. Dat was het slechtste geval, want Thaise chirurgen hebben een wereldwijde reputatie voor het aannaaien en restaureren van penissen.
In de Isaan hadden de vrouwen dus hun eigen liefde, een overspannen liefde, maar altijd de volstrekte liefde – de liefde van de hemel of de liefde van de hel. Iets er tussenin bestond niet.
‘Kijk,’ zei Whipha, ‘Ik ben duidelijk Alpon: No money – no honey! Ik wil ook mijn studentenkamers, vijftig om te beginnen. Jij financiert. Drie miljoen baht zal wel volstaan, schat ik zo. Geen sponsoring – geen liefde!’
Ik betaalde de beide Chang-biertjes. Met mijn hoofd in een redelijke buiging maakte ik een wai voor haar en zij op haar beurt voor mij. Het was het laatste wat we samen deden.
De audiëntie bij de prinses van Buriram was afgelopen. Ze had me niet in haar hart gesloten. Haar beproeving was genadeloos. Verweesd en roerloos lag de stad als een pannenkoek in de bakoven. Ik vertrok. In de bomen van het universiteitspark achter de witte slingerende bakstenen ommuring koerden spitse oosterse tortels, paartjes in een lichtgrijze camouflage, te vermoeden in het verlamde gebladerte. Misschien was het veel te heet voor mij in Buriram.
Onroerend goed in Thailand… het was toch maar niks voor mij, besloot ik zo.
Ik wist niet of ik droomde of mooie verwachtingen verloren had. In een station dat met al zijn glas de avondzon weerkaatste, wachtte ik op een bus naar Korat. Ik moest het bij mezelf houden. Ik was ik en zij was zij – khoi en djao – we werden nooit wij. Ergens anders zou een grote liefde voor mij verborgen liggen.
Nongkhai, april 2015- Hasselt, april 2021
Noten
# Isaan: De Isaan (ook Isan of Esarn genoemd) omvat de Noordoostelijke regio van Thailand, grenst in het noordoosten aan Laos, waar de Mekong de grens vormt, en Cambodja in het zuidoosten. In de 19de eeuw vochten de Fransen nog om de Isaan bij Frans-Indochina te voegen, maar dat is ze niet gelukt.
Historici gaan ervan uit dat de naam Isaan afstamt van ‘Isana’, een Mon-koninkrijk uit de eerste eeuw n.C. Vervolgens kwam de regio in handen van de Funan-, Chenla-, Khmer- en Lan Xang-volkeren. De Thai veroverden de gebieden in Isaan pas na het uiteenvallen van het koninkrijk Lan Xang in 1707, maar lieten ze grotendeels aan lokale heersers over. Pas toen Frankrijk in 1887 de Unie van Indochina (Frans-Indochina) vormde, trokken de Siamese koningen het gebied strikter onder hun centraal gezag.
Een groot gedeelte van het land ligt op het Korat Plateau. Dat is droog, heet en vaak fris in de winter. De regio is intussen helemaal in de moderne Thaise staat geïntegreerd. Dat heeft o.a. te maken met de omvangrijke arbeidsmigratie naar regio Bangkok van in de jaren zeventig van de vorige eeuw. De Isaan levert nog altijd goedkope arbeidskrachten.
De streek heeft een karakteristiek plattelandsaanzien met kleine dorpjes, groene rijstvelden, bezaaid met bomen en verspreide stukken bos. Vroeger lagen hier tropische wouden. Omstreeks dezelfde tijd als bij ons de monniken de lage landen ontbosten om akkergrond te maken, we spreken van de 13de eeuw, werd hier het tropische oerwoud voor rijstakkers gerooid. Het zorgde voor een beter bestaansniveau.
Met zijn 22 miljoen bewoners vormt de regio tegenwoordig meer dan dertig procent van de totale bevolking van Thailand. De mensen noemen zichzelf Kon Isaan of Kon Lao.
Isaan is de armste regio van Thailand. Het gemiddelde maandsalaris ligt beneden 10 000 baht (€ 250) per maand. Nationaal is dat 300-350 €. Landbouw is er de belangrijkste economische activiteit, maar door de schrale grond en droogte ligt de opbrengst van de landbouw lager dan in Centraal-Thailand.
De regio gebruikt een eigen taal, het Isaans, de courante omgangstaal. Het is een variant die meer met het Laotiaans dan het Thais gemeen heeft. Thai kunnen heel goed Laotiaans verstaan en omgekeerd. Evenwel spreekt iedereen er ook en vooral Thais, de officiële taal in communicatie, economie, onderwijs en bestuur. Vergelijk het met de Bretons die nu hoofdzakelijk en officieel Frans gebruiken, of de Catalanen die in officialis Spaans naast hun Catalaans in de dagelijkse omgang hanteren.
In het zuiden van de Isaan-regio, grenzend aan Cambodja, wordt ook het Khmer in lokale varianten gesproken (Kampucha-Cambodjaans).
Belangrijke aspecten van de cultuur van Isaan vormen de eigen Isaanse keuken, de mor lam-muziek en het Muay Thai-boksen, enkele essentiële aspecten van de culturele eigenheid. Alleszins voelen de Isaanse mensen zich ook Thai.
Over deze blogger
Lees hier de laatste artikelen
- Reizen2 november 2024Feestje in Brunei
- Cultuur8 september 2023Het meisje van Chonburi
- Expats en pensionado5 september 2023Verkiezingen België 2024: ter aanvulling en verduidelijking
- Cultuur31 juli 2023Pa Chaab lacht
Prachtig verhaal
Alphonse! Wat een schitterend verhaal over ‘Het hijgend hert der jacht ontkomen’ zoals ooit het Urker Mannenkoor zong. Je bent op tijd ontsnapt, kunt het nog navertellen en ik hoop: compleet en met jouw genitaal stelsel in tact zonder dat die knappe Thaise artsen er aan hebben moeten knutselen.
Gelukkig was deze prinses vanaf stap één duidelijk over de wensen: geef me jouw centen en dan bouw ik studentenkamers. Of je daarna nog welkom zou zijn geweest vertel je niet maar ik heb daar zo mijn gedachten over. Nou, er moesten er meer zijn zoals jij! Blijf altijd bedacht op valkuilen. En niet alleen in Thailand…
Alphonse,
Wat kun je mooi en realistisch schrijven.
Elke zin is precies goed geschreven met het juiste gevoel voor passie.
Goed dat het vrouwtje zo direct en eerlijk was.
Het lijkt me niet prettig er na een paar jaar achter te komen , dat de zaken niet lopen zoals voorgespiegeld en er duidelijk een plan achter zat.
Huis verkocht in nederland, banksaldo gedecimeerd, pensioen gaat op aan de familie en geen weg maar terug.
De Thaise zonder veel opleiding blijkt in de praktijk toch iets gewiekster dan de gemiddelde nederlander.
“De Thaise zonder veel opleiding blijkt in de praktijk toch iets gewiekster dan de gemiddelde nederlander.”
Voor mij is dat meer een ‘gebrek aan geweten’ en ‘poging tot oplichting’
Goed dat deze hele affaire hem slecht reis-en verblijfkosten hebben gekost. Het had hem ook vele miljoenen kunnen gaan kosten.
Vr.,gr.,
SiamTon
Mooi verhaal.
Sterk de indruk dat het ‘alpon’ bij gebrek aan die paar meloenen zich, maar omgedraaid heeft.
Leuke oprechte eerlijke zakelijke afspraak, daarna mag de Prins zijn wensen duidelijk maken
Vele dames vertellen je dat achteraf pas hoe de zakelijke afspraken geregeld waren.
Een goede onderneming met de juiste zakelijke externe adviseurs,lijk mij.
Wat zeg ik de Prins, nee hoor de Koning te rijk.