Twee mannen verliezen de controle over hun leven. Een hitsige man die niets meer paraat krijgt bij zijn jongere vrouw valt daardoor in een diep gat. De ander is een alcoholist die via zijn zoon aan geld wil komen voor zijn drupje en kwijlend als een hondsdolle hond door het leven gaat.
De verzengende hitte van de zon verschroeit de smalle kleiweg die naar het dorp loopt. De struiken langs de weg hangen slap in de hitte; hun bladeren zijn zo zwaar van het rode stof dat ze niet bewegen in de wind. De zon klimt hoog aan de onbewolkte hemel. Zijn hete stralen geselen de laterietweg waar op deze zomerse namiddag geen mens of dier te zien is.
Verderop, waar de weg van een kleine heuvel omlaag loopt, beweegt iets. Als je goed kijkt zie je dat het een dier is met vier poten dat naar het dorp loopt. Het is een donkerbruine hond, een gratenpakhuis en ónder het rode, droge stof. Een onzichtbare kracht maakt het dier doodsbang want het loopt met een vaste snelheid en het lijkt niet moe te worden. De ogen staan wijd open en zijn leeg; ze staren als de ogen van een doelloos en doodongelukkig mens.
In een huisje langs de kleiweg, zo’n eenvoudig en niet afgewerkt huisje zoals dorpelingen hebben, kijkt een magere oude man woest naar zijn jonge vrouw. Op zijn hoofd meer grijs dan zwart piekhaar. Het staat toevallig rechtop en pakt het beetje zonlicht op dat binnenvalt door de spleten in de bamboemuren. Zijn meelijwekkend geraamte is nauwelijks groter dan de geruite sarong die hij gewoonlijk in huis draagt.
Heeft zij een andere vent? Zijn argwaan neemt toe als hij naar zijn jonge vrouw kijkt die rechtop in bed zit. Hoewel zij hem twee kinderen schonk kan hij zijn jaloezie niet in bedwang houden. Immers, geen vent in het dorp zou haar weelderig lijf weigeren als hem dat werd aangeboden. Misschien deed ze dat wel? De laatste tijd had ze nooit zin als hij wilde vrijen.
‘Wat is er aan de hand? De kinderen zijn niet thuis.’ zegt hij en probeert de boosheid in zijn stem te verbergen. ‘Ik heb er genoeg van. Het duurt zo lang bij jou.’ en ze begint de luiken open te zetten. ‘Wat verwacht je dan? Ik ben geen jongeman meer. En laat die luiken dicht!’ zegt hij dreigend.
‘Doe dan als een oude man! werpt ze hem tegen. ‘Waarom wil jij het overdag? Het is verrekte heet!’ ‘Hallo effe’ schreeuwt hij haar toe. ‘Het is niet altijd zo geweest! Met wie heb jij liggen rampetampen zodat je nu genoeg van mij hebt? Ik vermoord je als ik je betrap!’
Hij prikt met zijn vinger tegen haar gezicht en springt om haar heen in een aanval van razernij. ‘Je bent gek! De seks heeft jou gek gemaakt!’ schreeuwt ze en zet zich schrap als hij haar aanvalt. Een harde duw tegen zijn knokige borst laat hem wankelen. Maar dan slaat hij op haar mond met de rug van zijn hand. De klap is zo hard dat ze terugvalt op bed. Ze voelt aan haar bloedende lippen terwijl hij dreigend over haar heen staat.
‘Dit kan je wel, hè? Toch?’ spot ze naar hem toe. Haar volle borsten steken vooruit onder de phanung die ze draagt. Als ze kijkt naar zijn lompe en graatmagere lijf denkt ze aan die dag, lang geleden, toen ze voor hém ging, en haar vaders huis verliet om met hem te gaan wonen in zijn huisje aan de laterietweg. Hij was knap en zo sterk als een olifant. Zijn bedwerk was krachtig, en toch zachtjes; zo zacht als een streling van de wind en zo bikkelhard als een rotsblok.
Maar zijn bedwerk is niet veel meer…
Het is allemaal verzwakt in de jaren daarna. Zijn seksleven heeft langer geduurd dan het hare – veel langer. Het bedwerk is nu uitgewoond en afgetobd; hij heeft er geen controle meer over. Hij is een andere man geworden; ziekelijk, vol hebzucht en jaloezie. Deze toestand is voor haar een kwelling en ondraaglijk. ‘Jij bent gek geworden’ zegt ze verbitterd. ‘Jazeker; gek! Jij ontrouw kreng!’ schreeuwt hij, en zijn handen grijpen naar haar keel.
Ze gooit zich tegen hem aan met een zo onverwachte kracht dat het hem tegen de bamboemuur kwakt. Ze hoort hem vloeken en tieren terwijl zij de deur uit vlucht. De jonge vrouw rent naar de laterietweg; met één hand houdt ze de knoop van de phanung vast boven haar borst, en met de andere hand trekt zij hem boven haar knieën. Ze kijkt om en ziet dat hij vlak achter haar loopt. Ze wil net de weg oversteken naar het rijstveld aan de overkant als ze hem in paniek hoort schreeuwen.
‘Dolle hond! Stop, stop! Steek de weg niet over! Die hond heeft rabiës!’ Ze stopt en voelt haar benen loodzwaar worden. Moet in het rode stof gaan zitten langs de weg. De dodelijk magere hond, onder het rode stof, loopt voor haar langs. Het dier kijkt haar aan met holle ogen, gromt, en loopt rechtdoor over de lege weg met dezelfde snelheid. De staart hangt stijf tussen de achterpoten.
Ze zit als een hoopje ellende op de grond en snikt van angst en boosheid. ‘Die hond heeft rabiës!’ Hij staat achter haar. ‘Gelukkig heeft ie jou niet gebeten.’ Nog steeds buiten adem raakt hij haar blote schouder aan en zegt langzaam ‘Als het jou had gebeten dan zou je sterven net als Phan vorig jaar. Weet je nog hoe hij jammerde en huilde als een hond voor hij stierf? Kom, we gaan naar huis, ik ben niet boos meer.’
Op het bed, in het zwakke licht van het huis met gesloten luiken, zwoegt de oudere man op het lichaam van zijn vrouw. Keer op keer probeert hij de viriliteit van zijn jeugd terug te krijgen. Het begint voor hem te lijken op het beklimmen van een steile heuvel met pijnlijke benen die niet meer willen. De jonge vrouw laat hem maar bewegen zonder dat ze enige verwachting koestert. Ze weet dat het vergeefs is als er geen wonder gebeurt. In dat beetje licht dat het huis binnendringt ziet ze het zweet op zijn gerimpelde gezicht. Hun ademhaling, die van hem en van haar, klinkt luider dan de wind buiten.
Ze kijkt in zijn ogen. Die staren doelloos, leeg maar vol pijn – zoals de ogen van de dolle hond. Zij denkt aan de hond die haar voorbij rende op de laterietweg.
De alcoholist
De magere hond, onder het stof, loopt over de weg naar het dorp. De zon staat nu boven de bergen en de hitte is wat minder geworden. De hond loopt langs grasvelden en langs struiken waarvan de takken omlaag hangen door de dikke laag rode stof van het lateriet. Loopt nu langzamer en passeert huizen langs de weg en schuren die verlamd lijken in de drukkende hitte van een zomerse namiddag. De hond jankt van de pijn; de ademhaling is hoorbaar. Plakkerig slijm druipt uit de stijve kaken.
De kleine jongen ziet zijn vader nerveus de planken afzoeken en vraagt daarna ‘Waar zoek je naar?’ De vader draait zich direct om. ‘Zoek je de centen van ma? Die liggen daar niet’ zegt de jongen. ‘Hoe weet jij dat nou? Heeft ze alles meegenomen?’ vraagt de vader die verder gaat met het snelle doorzoeken. De jongen lacht en krijgt er lol in.
‘Nee, ze heeft het ergens neergelegd. Ze zegt dat jij het anders van de plank neemt om drank te kopen.’ ‘Ja ja, dat weet je dus!’ Vader buigt zich naar zijn zoon en lacht lief naar hem. ‘Vooruit, vertel me waar ze het heeft gelegd.’ De jongen kijkt naar zijn vader wiens adem naar alcohol stinkt en schudt zijn hoofd als antwoord op zijn smekende ogen.
‘Kom op nou, als jouw moeder thuis komt geeft ze me het toch wel. Vertel me waar het ligt.’ ‘Nee!’ ‘Je bent een stijfkop, net als je moeder.’ Vader draait zich nerveus om, niet wetend waar hij verder moet zoeken. Dan valt zijn oog op een oude foto tegen de muur. De foto zit in een ouwe gele lijst en heeft heel lang niets voor hem betekend. Maar nu bekijkt hij de foto eens beter.
Het is een foto van hem en zijn vrouw als ze staan voor een studio-achtergrond: een helder blauwe zee met een zeilboot en bergen op de achtergrond. Geschilderde palmbomen vol kokosnoten. Hij kijkt er naar en lacht in zichzelf: het pas getrouwde stelletje en hun droom! Een kartonnen muur met zee, zeilboot en klapperbomen. Hun dromen eens een wit strand te zien en een wilde zee, of de lucht in te ademen aan een oneindige rivier, of te genieten van andere mensen die lachen en spelen…
Even lacht hij in zijn somber bestaan. Wat waren we toen gek! Nu weten wij dat we nooit de zee zullen zien, nog niet in tien volgende levens…. Hij wordt ineens straalmisselijk. Loopt naar die foto maar de oplettende jongen is sneller. Hij springt naar voren en trekt een witte envelop achter de lijst vandaan.
‘Hé, laat eens zien hoeveel er in zit’ schreeuwt de getarte vader. ‘Dat zijn jouw zaken toch niet?’ ‘Ik moet er van moeder op letten!’ ‘Ik neem niet alles, alleen wat voor een borreltje. Je krijgt het direct weer terug.’ ‘Nee!’ en de jongen stapt opzij naar de deur. ‘Je krijgt op je lazer als je het niet aan mij geeft’ gaat hij tekeer en probeert de deur te blokkeren met zijn arm. Hij is in gedachten al bij de smaak van zijn borrel. Maar de jongen schiet naar buiten met vader op zijn hielen.
Het dorp is al dichtbij daar aan de laterietweg. Het kind schiet de weg op recht voor de magere hond die onder het rode stof zit en naar het dorp loopt. De zoon schenkt geen aandacht aan het gegrom van de hond en loopt hard door. Hij hoort ook niet de verbeten uitroep van zijn vader. ‘Hé, stop! Die hond is dol!’ De jongen kijkt niet eens om.
De vader slaakt een zucht van opluchting als zijn zoon veilig voorbij die hond komt. Hij herinnert zich de hartverscheurende dood van Phan, zijn buurman, die hij zag sterven na de beet van een dolle hond. Hij krijgt kippenvel van angst en afschuw. Dolle honden! Akelige, gevaarlijke beesten die iedereen moet vermijden. Daar loopt die hond; hij ademt moeilijk en jankt. Vet slijm druipt uit zijn stijve bek.
Hij wordt weer misselijk, golf na golf komt in zijn keel. Het is het verlangen naar de heldere borrel dat al het andere uit zijn hoofd bant. De jongen is al voorbij de rijstvelden. Hij holt achter hem aan, vloekend van boosheid. Maar dit rennen over een ruwe, verschroeide weg samen met zijn alcoholverslaving en zijn verlangen naar dat witte drupje doet bij hem de kaken verstijven.
Als hij zijn zoon achterna loopt voor het geld druipt het slijm uit zijn mond en hangt zijn gezwollen tong naar buiten. Zijn ademhaling wordt luider en luider en hij gaat zware, dierlijke geluiden uitstoten – net als het beest dat inmiddels uit zicht is.
De zon zakt nu lager en lager en is niet meer zichtbaar achter de bergen. De laatste koperen stralen vullen de lucht naar het westen. De laterietweg door het dorp lijkt donker tegen de gloed van de zonsondergang.
Op dit late uur loopt de magere bruine hond bedekt met droge, rode stof over de laterietweg in het dorp. En valt. Dood. Rode stof plakt aan het slijm uit zijn bek, het lijk wordt stijf, de ogen zijn open en de gezwollen tong zit tussen de kaken.
De zon zakt achter de bergen. De koperen kleur aan de hemel verdwijnt. Alle zichtbare dingen worden schaduwen in de schemering. Honden, mensen en de laterietweg – ze lossen tenslotte op in de nacht.
-o-
Bron: The South East Asia Write Anthology of Thai Short Stories and Poems. Een bloemlezing uit bekroonde korte verhalen en gedichten. Silkworm Books, Thailand.
Van dit verhaal is de Engelse titel ‘On the route of the rabid dog’. Vertaald en bewerkt door Erik Kuijpers. Over de auteur, zie de toelichting door Tino Kuis in dit blog: https://www.thailandblog.nl/cultuur/schemering-op-waterweg/
Van deze auteur zijn voorts in dit blog opgenomen: ‘Een dodelijk duel voor de landheer’ en ‘Phi Hae en de liefdesbrieven’.
Over deze blogger
- Bouwjaar 1946. Kreeg de bijnaam 'Lopende belastingalmanak' en heeft 36 jaar in dat vak gewerkt. Op zijn 55e naar Thailand verhuisd. Invaliditeit dwong hem van zijn gezin in Nongkhai naar huisje met thuiszorg en scootmobiel in Súdwest-Fryslân.
Lees hier de laatste artikelen
- Belasting Thailand19 december 2024Belastingen: Regionale kantoren Thailand
- Thailand algemeen17 december 2024Belastingen: Hulp bij aanvraag reductie
- Belasting Nederland15 december 2024Belastingen: wanneer is jouw geld belast in Thailand?
- Belasting Thailand15 november 2024Belasting: Navordering in Thailand
Ontroerend mooi geschreven.
Erik,
Een mooi geschreven stuk.
Ik voel bij het lezen de Isaan in al zijn facetten.
Het lijkt uit het leven gegrepen van de soms harde realitiet van het alledaagse leven in de dorpjes in Isaan.
prachtig vertaald Erik,
Ik proef gewoon ‘n dorpke in Isan waar ik doorheen fiets op een van m’n touren.
Chapeau!
Hartverscheurende verhaaltjes. Ik leef mee met de jongen en de vrouw.
De oude man en de alcoholist kan ik alleen maar aanraden om andere doelen te zoeken in het leven.
Net als ik gedaan heb. Alcohol laten staan en niet meer achter jonge vrouwen aanrennen of zelfs lopen.
Soms komen ze dan zelfs achter jou aan. Moet je wel een geregeld inkomen hebben natuurlijk.
Wat een mooi verhaal, Erik! Ik ben heel blij dat je dit voor ons toegankelijk maakt. De literatuur zegt zoveel over Siam/Thailand.
In de jaren rond 1970 zag ik twee jonge mensen sterven aan rabiës in Tanzania. Een verschrikkelijke dood.