De boer en de witte man, een kort verhaal van Khamsing Srinawk
Dit is een kort verhaal uit 1966 van mijn favoriete Thaise schrijver. Het gaat over een ontmoeting tussen een oudere boer en een witte man en hoe, ondanks beider goede bedoelingen, verschillende opvattingen en gewoonten tot wrijving kunnen leiden beschreven aan de hand van het gedrag van een hond. Het verhaal zegt ook veel over de penibele en zwakke toestand van de boer in die tijd, misschien nog niet zo veel verbeterd.
De boer en de witte man
Het dorp lag zo’n twintig kilometer ten noorden van Bangkok. De huizen lagen aan een kanaal, van elkaar gescheiden door een slootje en een rij kleine bomen. De meeste huizen waren klein met een dak van bladeren bijna tot aan de grond van aangestampte aarde. De bewoonbare houten verhogingen waren groot genoeg voor een familie. Met bloempatronen versierde katoenen gordijnen markeerden de verschillende ruimtes. Voor ieder huis lagen wat boomstronken of ruwe banken als zitplaatsen voor familie en vrienden om met elkaar te praten. In het droge seizoen lagen er onder het huis een tredmolen, een hark, een ploeg en een roest voor kippen in het regenseizoen. Dicht bij het huis lag een hooiberg en een buffelschuurtje.
Het huis, of de hut, van Oom Khong was niet zo veel verschillend van de anderen. De afwezigheid echter van een hooiberg en een buffelschuurtje betekende niet dat hij een aparte klasse van boer was die niet hoefde te werken, maar verwees meer naar zijn leeftijd. Hij had niet meer de kracht om te worstelen met de grond.
Het leven van een echte boer als Khong in niet ingewikkeld en geheel voorbestemd. Als het regenseizoen begint ploegen ze, ze zaaien en verplanten. Als de regen voldoende en niet te veel is blijft er genoeg rijst over om te verkopen, anders moet er met geleend geld rijst worden gekocht met passende kruiden, garnalenpasta en vissaus om dat het volgend jaar af te kunnen betalen. Je kunt dat ‘noodlot’ noemen of meer vleiend ‘heldendom’ zoals stedelingen dat doen en ze zitten er niet ver naast. Khong vond zichzelf heldhaftig, want hij bezat geen enkel stukje land en kon toch zichzelf, zijn vrouw en hun vele dieren van het nodige voorzien zoals anderen hun gehele familie. Hij was er zeker van dat hij ook goed voor zijn kinderen had kunnen zorgen als hij die had gehad, zo schepte hij op tegen zijn vriendin en bruid, nu een oude vrouw.
“Als we kinderen hadden gehad had ik goed voor ze kunnen zorgen, is het niet, schat?”
“Jazeker”, gaf ze toe terwijl ze hun zes honden van eten voorzag, nooit te beroerd zijn trots te steunen. “Zelfs als we zes kinderen hadden gehad zouden ze niet meer eten dan deze meute. Die Somrid van jou eet al meer dan wij samen.”
Khong keek naar de slungelige jonge hond die met gespreide benen en een dikke buik rijstpap slurpte uit een kokosnoot. Zijn kinderloosheid verklaarde waarschijnlijk zijn verzot zijn op dieren. In zijn jongere jaren had hij er veel: van buffels tot vechthanen en vissen. Maar naarmate hij ouder werd en zijn kracht en energie afnamen begreep hij dat hij niet langer voor hen allemaal kon zorgen, en verkocht hij ze, zelfs de voor een boer onmisbare buffel. Dat was niet zo erg, want zijn werk was al veranderd. Vroeger plantte hij rijst om genoeg te verdienen, zodat hij ook kon bijdragen aan liefdadigheidsdoelen. Later was al blij genoeg over te houden om zijn familie voor een jaar te onderhouden. Toen zijn krachten minder werden ging hij lotusbloemen en kruiden plukken uit de sloten in de rijstvelden om op de markt te verkopen. Dat was genoeg voor dagelijks gebruik. Omdat hij een eerlijk en dankbaar karakter had vroeg de landheer hem om toezicht te houden op nieuwkomers en om pacht te innen. De buffel was niet meer nodig. Toen zijn gezichtsvermogen achteruit ging en zijn haar grijs werd, kon hij zijn kippen niet meer verdedigen tegen de sluwe streken van de nieuwe generatie kinderen en hij gaf ze aan eenieder die er om vroeg. Hij had alleen nog zes honden, vier katten en een paar kippen.
Khong vond niet alle zes even leuk, sommigen hield hij uit medelijden, maar de hond die hij echt liefhad was “Ouwe Somrit”, waar zijn vrouw het over had. Somrit was de enige jonge hond van de gevlekte teef, geboren onder de hut. Hij had een vreemde kleur, niet gevlekt als zijn moeder of zwart als zijn vermoedelijke vader die Khong “Blackie” noemde. Naast zijn grappige kleur verschilde hij op andere manieren van de andere honden: hij had flaporen en kleine ogen als een olifant (noot 1). De oude man dacht dat hij hem later “Olifant” zou noemen, maar het werd “Somrit” naar aanleiding van een gebeurtenis drie maanden daarvoor. Zijn landheer die een groep meertalige vreemdelingen begeleidde in een boot op het kanaal, stopte bij zijn hut om wat beleefdheden uit te wisselen en hem te vragen belangstellenden rond te leiden op de rijstvelden. Dat baantje aanvaardde hij. Net voordat de landheer vertrok zag hij Somrit ronddartelen met een andere hond en riep uit: “Wat een vreemd beestje! Je moet hem “Somrit”noemen, dat betekent bronskleurig”. Alle bezoekers waren het daarmee eens. Toen ze vertrokken waren voelde Khong dat hij de hond nog wel tweemaal zoveel liefhad, aaide hem met een klopje op zijn hoofd en noemde hem vanaf dat moment “Ouwe Somrit”.
De oude man volbracht zijn nieuwe taak met enthousiasme. Iedereen die door het kanaal voer en naar de oever keek kon een oude man in een zwart hemd met een hond zien zitten in de schaduw van een bamboe bosje en hem horen roepen: “Komt u om het land van mijn landheer te bekijken?” Sommigen beaamden dat, anderen giechelden wat en soms moest de oude man lachen om zichzelf als hij zijn eigen dorpelingen zo aansprak. Hij leidde de mensen rond met het enthousiasme die de landheer verlangde. Het maakte hem blij allerlei nieuwe dingen te horen van die mensen die hij zag als miljonairs. Soms kreeg hij een sigaret aangeboden die zelfs voor hem werd aangestoken.
Sinds een aantal dagen zag Khong een bootje langskomen die stroomopwaarts roeide met soms een en soms een paar passagiers. Ze voeren dan het bosje in achter zijn huis. Hoewel hij dacht dat ze de landerijen kwamen bezichtigen vond hij het niet juist ze te benaderen. Als ze dat wilden konden ze hem altijd vragen om informatie. De boot kwam in de loop van de middag en bleef tot zonsondergang. Soms zag de oude man dat een passagier op de oever sprong, een lange man in een grijs overhemd en met een klokvormige hoed. Hij keek dan naar beneden en naar boven en verdween vervolgens in het groepje bomen. Na twee weken kon de oude man zich niet meer beheersen en besloot een kijkje te gaan nemen. Met een knip van zijn vingers riep hij Somrit en liep langs het kanaal terwijl de hond vooruit rende. Toen Somrit luid blafte, versnelde Khong zijn pas, hoorde dat de hond werd weggejaagd, en toen een groet:
“Hoe gaat het met je, Oom?”
“Hallo, wat?” Hij was verrast toen de eigenaar van de stem tevoorschijn kwam uit het bosje en een lange witte man bleek te zijn met verschillende grotere en kleinere tasjes bungelend aan zijn schouders. Zijn brede glimlach riep een grijns op van Khong.
“Wat doet u hier, meneer?” vroeg hij toen hij hersteld was van zijn verwarring.
In plaats van te antwoorden wees de man naar de rij van kleine boompjes, maar toen hij zag dat de oude man wat verward keek, voegde hij als verklaring er aan toe “Vogels”.
“O, u komt op vogeljacht” fluisterde Khong toen hij een paar buulbuuls zag wippen op een boomtak. De witte man schudde zijn hoofd wat de muts op zijn hoofd deed ronddraaien.
“Helemaal niet” antwoordde hij terwijl hij door zijn verrekijker keek. “Ik kom hier om onderzoek te doen naar vogels”. Khong vertelde Somrit zijn mond te houden en de vreemdeling gaf Khong de verrekijker zodat hij ook een blik op de vogels kon werpen.
Vanaf die dag had Khong zoveel plezier om met zijn nieuwe witte vriend op stap te gaan dat hij bijna de opdrachten van zijn landheer vergat. De manieren van de vreemdeling waren innemend en zijn hoekige lichaam komisch. Voorovergebogen scharrelde hij rond tussen de bomen na een roep van een vogel en Khong kon dan met moeite een schaterlach onderdrukken. De vogelliefhebber bracht hem af en toe heerlijke nieuwe hapjes en het lekkerste vond hij de zoete frisse drankjes. Maar de belangrijkste reden voor zijn sympathie voor de vreemdeling was de manier waarop hij zijn liefde voor Somrit liet zien. Als het vogelen over was riep hij Somrit, streelde zijn rug en gaf hem een koekje. De drievoudige vriendschap groeide met de dag. De oude man van het Bang Jak kanaal nodigde zijn vriend soms uit voor een bezoek aan zijn hutje, maar daar was altijd een op andere verhindering.
Op een dag laat in de middag vertelde witte man dat de vogels die ze zo geboeid hadden geobserveerd eieren hadden gelegd en hij zou over vijf dagen terugkomen, maar hij vroeg Khong ervoor te zorgen dat de plaatselijke jongens ze niet verstoorden, en Khong ging daar gewillig mee akkoord. Tenslotte vroeg hij waarom Somrit die dag niet was meegekomen. Khong legde uit dat Somrit al een dag ziek was van te veel eten zodat hij niet eens kon opstaan. De vreemdeling keek verbaasd en vroeg “Wat zei je dat er mis is met hem?”
“Te veel eten. Zijn buik zit zo vol dat hij niet eens kan opstaan”. Na een moment nadenken zei de witte man “Kan ik hem opzoeken?”. “Ja, graag!” De vreemdeling glimlachte om Khong’s enthousiasme.
Khong leidde zijn belangrijke gast langs de smalle waterweg naar zijn hut en riep zijn vrouw “Khem, schat, de vreemdeling komt ons opzoeken”. Hij riep een aantal keren maar er kwam geen antwoord behalve het janken van de honden, wat hij met een vinnig woord tot zwijgen bracht. Zijn zelfbeheersing verloren mompelde hij “Ze is er niet”.
“Wie is er niet”. “Mijn vrouw, Khem”. De witte man lachte “Dat geeft niet, ik kwam voor Somrit”.
“Waar is Somrit gebleven, Khong?”
“O, bent u het, meneer Yot?”Khong keek naar zijn vriend, de onderwijzer zittend onder de luifel van een klein bootje.
“Hij was ziek en daarom nam de vreemdeling hem mee naar de stad voor een behandeling. Waar gaat u naartoe in de boot?” “Ik ga net naar school”.
Elke morgen zat Khong geriefelijk op de oever van het kanaal onder de bamboe voor zijn huis. In de middag wandelde hij naar het groepje kleine bomen waar hij tot de avond keek naar de capriolen van een paar vogels die heen en weer sprongen en vlogen op de bomen, nu versierd met gele bloemen. Soms probeerde hij het roepen van de vogels na te doen, tjilpen en piepen, zelfs als de vogels al verdwenen waren in de bosjes. Ze hebben maar een paar woorden, dacht hij, en kunnen goed samenleven terwijl mensen duizenden woorden hebben en toch niet goed met elkaar kunnen opschieten.
Toen hij eens na zonsondergang thuiskwam antwoordde hij op de vraag van zijn vrouw naar Somrit “Nog niet. De witte man is nog niet teruggekomen, maar de vogels zingen nog steeds in de avond”.
Khem glimlachte en schudde haar hoofd om Khong’s opmerkingen die vaak ook gingen over de witte man en de vogels.
“En wat met Ouwe Somrit? Je zei dat de vreemdeling hem in vijf of zes dagen terug zou brengen”.
“Rustig maar. Misschien morgen of overmorgen. We weten toch niet hoe ziek hij was? De witte man zei dat hij hem mee zou nemen naar een dokter. Wat een gelukkige hond!” zei Khong met nadruk.
De volgende dag kwam de vreemdeling, maar zonder Somrit. Hij vertelde dat hij hem naar een opleidingsschool had gestuurd.
Verbaasd riep Khong uit “Wat, een hondenschool?”
“Inderdaad” zei de grote witte man.
“Wat gaan ze hem in hemelsnaam leren?”
“Wel, ze leren hem net zo slim te zijn als mensen”zei de witte man toen hij zag dat Khong nogal ongerust was.
“Ze leren hem zijn plichten te kennen, het huis te bewaken, dingen meenemen voor zijn meester, dieven te grijpen, en schoon te zijn zonder troep te veroorzaken”. De uitleg was lang.
“Kunnen ze dat doen?
“Absoluut” verzekerde de vreemdeling.
Die avond hoorden de dorpelingen die langs het huis voerden de oude man kletsen met zijn vrouw onderbroken door haar lach. Khong had besloten dat hij een wereldwonder had ontdekt.
“Luister, schat, stadshonden kunnen echt alles. Dat is waarom ze zoveel kosten, meer dan een volwassen werkende buffel. Als onze witte heer het niet had gezegd had ik het niet kunnen geloven”.
Eindelijk was daar de dag waar man en vrouw zo lang op hadden gewacht, maar Khong was erg teleurgesteld toen hij zag dat Somrit zat te janken in de boot en weigerde uit te stappen. Toen ze hem uiteindelijk toch op de oever kregen gromde hij tegen de oude man en vocht om op de boot terug te keren. Beschaamd gooide de witte man een koekje naar de hond en duwde hem weg, hem zacht jankend achterlatend op de oever. Khong en Khem keken elkaar aan.
De vrouw sprak eerst “Hij lijkt de smaak van rijst en jus vergeten te zijn”. “Daar lijkt het wel op”zei de oude man met spijt en een bang vermoeden.
Nadat hij zijn speciale voedsel had opgeslokt sprong Somrit op een kip af, beet haar rond het huis totdat ze ontsnapte naar het dak, ging vervolgens een oude vriend te lijf die met zijn staart wapperde om hem welkom te heten, pakte hem bij de keel en smeet hem in het rond. De oude vrouw kon het niet meer aanzien, greep een roeiriem en sloeg het midden op de rug van Somrit. Somrit sloop jammerend weg onder het huis.
“Kijk nou eens. Je eet wat chic voedsel en je denkt dat je een belangrijke buitenlander bent. Ik breek je rug met deze roeispaan in een minuut” dreigde ze de hond opnieuw.
“Laat hem gaan, Khem. Hij is net terug van lekker eten en een leuke tijd. Laat hem een beetje stoer doen. Als de geur van de witte man verdwijnt, zal hij wel weer zichzelf zijn”.
“Vreemdelingen, bah”. De oude dame legde de roeiriem tegen de deurpost. “ Wacht maar, hij is echt nog niet klaar met die vreemde zaken. We telden de dagen tot zijn terugkomst en nu hij ons ziet snauwt hij midden in ons gezicht”.
“Wel, als hij wist wat juist was zou hij een mens zijn en niet een hond”. De oude man bleef de kant kiezen van de hond, en zijn vrouw liep humeurig weg.
De volgende dag was Somrit niet beter, hij zat te mokken, weigerde te eten, gaf iedereen die dichter bij kwam een lelijke blik, gromde en grauwde. Op het middaguur kwam de onderwijzer, Yot, naar hun huis roeien en riep: “Is Somrit alweer terug? Ik dacht dat ik hem hoorde blaffen”.
“Het is verschrikkelijk, Yot”zei de oude man wandelend naar de landingsplaats. “Vanaf het moment dat hij uit de stad terug kwam, weigert hij rijst te eten, gedraagt zich zo trots en zit achter de andere honden aan”.
“Maar je zei dat hij naar een trainingsschool is gestuurd”.
“Ja, en ik begrijp niet wat ze hem hebben geleerd. Hij is verpest”.
De onderwijzer dacht over het probleem na en zei toen “Misschien voelt hij zich een beetje vreemd in deze omgeving of misschien heeft hij nieuwe gewoontes geleerd. Ik hoorde dat ze op die hondenscholen de honden netheid bijbrengen, te poepen op gepaste plaatsen en geen eten aannemen van vreemden om vergiftiging te vermijden”. De onderwijzer preekte op een manier van mensen die denken dat ze veel weten. Tenslotte vroeg hij Khong “Waar doe je zijn eten in?”
“Een kokosnoot”.
“Dat kan echt niet”. De onderwijzer was heel zeker van zijn zaak. “Je kunt hem niet meer behandelen zoals vroeger. Probeer het eten op een bord te leggen”.
De oude man verdween gehoorzaam in het keukentje en kwam even later tevoorschijn met een geëmailleerd bord vol met rijst gemengd met vis.
“Somrit, hier, Somrit”.
De hond kwam tevoorschijn van onder het huis, rook aan het bord en lebberde het op.
“Nou, wat vertelde ik je? “ zei de onderwijzer zelfvoldaan. “Die goed opgevoede honden zijn heel veeleisend wat netheid betreft”.
Somrit stopte met eten, draaide zich om en blafte tegen Khong.
“Waar heeft hij nu weer last van?” vroeg de man.
Yot dacht even na en beval Khong “Ah, ik weet het. Trek je mooiste kleren aan”
“Wat?”
“Wees niet zo koppig. Speel met hem mee”.
Khong ging naar binnen en kleedde zich om in een zwarte pyjama broek, een verblekend blauw hemd, een rode phakhaoma als een sjerp rond zijn middel en zetten een palmbladeren boerenmuts op.
“Nou, hoe zie ik er uit?” vroeg hij toen hij tevoorschijn kwam van onder het dak van zijn huis.
De onderwijzer wees naar de hoed en gebaarde het af te zetten. “Anders lijk je teveel op een boer”.
De man gehoorzaamde en stapte trots en elegant naar het midden van het erf.
“Somrit!” He klikte met zijn vingers om de hond te roepen. De hond kwispelde even met zijn staart maar begon toen weer te blaffen.
“Verdorie!”
“Nog niet netjes genoeg, Khong”.
Khong keek opzij en mompelde “Ja, een onderwijzer weet alles”. Hij sprak de hond aan. “Ik weet wat je wilt, mijn Somrit. Om je een plezier te doen zou ik graag je eten op een gouden bord willen serveren. Maar hoe dan? En wat mijn kleren betreft, dit zijn de enige beste die ik heb”.
Nog voor hij was uitgesproken rende Somrit naar de boot bij de landingsplaats, blij jankend. Toen Khong en de onderwijzer, weg turend van de zon, de landheer herkenden, liep Khong op hem toe, gaf hem een hoge respectvolle wai en vroeg “U bent vroeg vandaag, meneer”.
“Hoe is het met je? Alles in orde?”
“Ja, meneer”.
“Wel, ik zie dat Ouwe Somrit behoorlijk is gegroeid” zei hij van onderwerp veranderend toen hij de jonge hond zag die een heel gedoe veroorzaakte op de oever.
Khong zuchtte diep toen hij de twee vreemdelingen zag zittend in de boot, kijkend naar Somrit.
“Hallo, hondje” riep de een.
Somrit jankte nog harder.
De landheer zei niets meer behalve om de schipper opdracht te geven verder te varen. Toen de boot uit het gezicht verdween liep Khong naar Somrit. “Henlo, henlo” zei hij met een poging de begroetingen van de vreemdelingen te imiteren. Hij boog zich voorover om de hond te knuffelen, maar op het moment dat hij de rug aaide beet Somrit in Khong’s schouder. Khong greep en stok en sloeg hard op het hoofd van Somrit. Voordat Khong hem een nieuwe klap kan geven zocht de jankende hond dekking onder het huis. “Je eigen vader bijten, wil je?” Zijn stem beefde van woede. Het tumult liet Khem en Yot toesnellen. Khong wees op de wond in zijn schouder, ze keken stomverbaasd, maar als gewoonlijk herstelde de onderwijzer snel. “Hij doet alleen maar wat zijn opleiders prettig zouden vinden”.
“Wat moet ik doen met het beest?” vroeg Khong terwijl hij de hut binnenwandelde.
“Waarom vraag je dat? Het is jouw hond, opa. Jij hebt hem opgevoed. Jij kunt met hem doen wat je wilt”. De onderwijzer stapte terug in de boot. De oude man ging het huis binnen, zette een kussen tegen de deurpost, ging er tegen aan liggen, sloot zijn ogen en liet zijn geest dwalen naar de rijstvelden.
Een woedend geblaf maakte hem wakker. Ongeveer tien mensen stonden voor zijn huis.
“Khong, ik ben met deze mensen overeengekomen dit land aan hen te verkopen. Zij gaan er een fabriek op bouwen. Je mag hier blijven tot de bouw begint”.
Khong knikte eerbiedig. Hij liet zijn ogen rond het huis gaan en dacht aan de fabriek en de schoorstenen. Zijn schouder bonsde pijnlijk. Hij herinnerde zich de woorden van de onderwijzer “Jij hebt hem opgevoed…”
noot 1 Dat verwijst naar een dictator in die tijd.
Bron: Khamsing Srinawk, The Politician & Other Stories, Silkworm Books, 2001
Over deze blogger
-
Geboren in 1944 in Delfzijl als zoon van een eenvoudige winkelier. Gestudeerd in Groningen en Curaçao. Drie jaar als arts gewerkt in Tanzania, daarna als huisarts in Vlaardingen. Een paar jaar vóór mijn pensioen getrouwd met een Thaise dame, we kregen een zoon die drie talen goed spreekt.
Bijna 20 jaar in Thailand gewoond, eerst in Chiang Kham (provincie Phayao) daarna in Chiang Mai waar ik graag allerhande Thai lastigviel met allerlei vragen. Volgde het Thaise buitenschoolse onderwijs waarna een diploma lagere school en drie jaar middelbare school. Deed veel vrijwilligerswerk. Geïnteresseerd in de Thaise taal, geschiedenis en cultuur. Woon nu alweer 5 jaar in Nederland samen met mijn zoon en vaak met zijn Thaise vriendin.
Lees hier de laatste artikelen
- Geschiedenis14 december 2024Hoe een Nederlandse krant schreef over de studentenopstand van 14 oktober 1973
- Geschiedenis12 december 2024Hoe schreef de Nederlandse pers in 1960 over de geschiedenis en de huidige situatie in Thailand
- Cultuur17 november 2024Schemering op de waterweg
- Lezersvraag4 november 2024Uw mening over integreren in de Thaise samenleving
Tino, wij hebben beiden dat boek van Khamsing en wie meer wil lezen, zoek in het zoekveld linksboven naar Srinawk en je vindt vijftien van zijn heerlijke verhalen (en deze nu zelfs dubbel). Bij de bekende boekverkopers zijn heel weinig vertalingen uit het Thais naar onze taal te vinden, helaas, maar gelukkig tref je in dit blog wel veel aan.
Ik ben aan het vertalen uit Thaise volksvertellingen; uit het Frans deze keer, dat is pittiger dan Duits of Engels, maar de blogredactie krijgt begin volgend jaar wat voorraad van me.
Erik, ik vertaalde dit verhaal en stuurde het een paar dagen geleden op. Omdat ik ook een verhaal wil schrijven over leven en werk van Khamsing Srinawk kwam ik er toen pas achter dat jij dit korte verhaal ook al 2 jaar geleden had vertaald en hier gepubliceerd! Jouw vertaling is beter dan de mijne….Ik moet in het vervolg beter opletten wat er al geschreven is….Ik word oud…
Voor zover ik weet is “Botan, Brieven uit Thailand’ het enige Thaise boek wat ooit in het Nederlands is vertaald. Dat staat hier:
https://www.thailandblog.nl/cultuur/literatuur/botan-een-schrijfster-die-mijn-hart-gestolen-heeft/
Ik zou de prachtige korte verhalen van Khamsing, die zoveel zeggen over de Thaise maatschappij, als boekwerk in het Nederlands willen uitgeven maar ik mis helaas de kennis en de energie daarvoor.