Op Thailandblog lees je voorpublicatie van de thriller ‘Stad der Engelen’ die zich, zoals de titel al laat vermoeden, integraal in Bangkok afspeelt en is geschreven door Lung Jan. We naderen het einde. Vandaag hoofdstuk 26 + 27 +28.
Hoofdstuk 26
De confrontatie was onvermijdelijk. J. wist dat hij deze klus alleen moest klaren. Zijn vertrouwen in de Thaise politie was ondanks de inzet van enkelingen als Maneewat nooit erg hoog geweest. Hij wou absoluut niet het risico lopen dat de politie haar werk niet zou doen zodat Narong kans zou krijgen om hem op een of andere manier aan te pakken. Zolang J. leefde was hij immers een bedreiging en de wijze waarop Narong met bedreigingen omsprong was hem inmiddels voldoende bekend. Bovendien kon hij onmogelijk het risico lopen dat zijn ware identiteit bekend zou worden. In sommige kringen in West-Belfast stond er nog steeds een prijs op z’n hoofd. En Ieren vergaten nooit. Als het moest zouden ze blootvoets de halve wereldbol overtrekken om hun gram te halen…
Hij had zich door een motortaxi naar Klong Toey, de weinig glamoureuze wijk bij de haven – ook wel berucht als the biggest slum in the city – laten brengen. Ruim twee kilometer voor zijn doel liet hij zich afzetten en trok behoedzaam verder. Je kon niet voorzichtig genoeg zijn. Hij doorkruiste een stuk van de hoofdstad waar geen andere Farang zich waagde, tenminste als hij goed bij zijn hoofd was. Langs de rand van de weg tussen de grotendeels verlaten en in verschillende staten van verval verkerende loodsen en pakhuizen zaten de obligate kaarters en andere gokkers met gekruiste benen tussen het afval. Morsige vrouwen, gebogen over kookpotten op kleine gasbrandertjes keken met een half oog naar luid kakelende TV’s die op een of andere, altijd creatieve, manier aan het elektriciteitsnet waren gekoppeld. Birmaanse illegalen probeerden hun honger te vergeten. Mannen die zonder verpinken flessen Lao Khao achterover sloegen tot ze in coma raakten, halfnaakte kinderen en in stofwolken fladderend wasgoed. Yaa Baa-dealers en hoertjes op weg naar hun werk. En overal honden, de ene al schurftiger dan de andere. Niemand besteedde aandacht aan hem.
Schuilend achter een opengebroken container die daar wellicht al een paar jaar stond weg te roesten observeerde J. het grauwe en duidelijk leegstaande, twee verdiepingen tellende pakhuis van Lung Nai. Hij had eerst van op afstand, behoedzaam een verkenningsronde rond het gebouw gelopen. De twee massieve poorten aan de voorzijde en de roldeuren van de laaddokken aan de achterzijde waren geen optie om binnen te raken. Ze waren niet alleen voorzien van megagrote sloten, maar ook nog eens met zware gietijzeren kettingen versperd. Zijn enige hoop was gevestigd op een kleine zijdeur aan de linkerzijde, wellicht een oude personeelsingang. Hij bestudeerde de omgeving en de deur die ogenschijnlijk niet vergrendeld was ruim een kwartier lang door z’n USCamel 10 x 50 legerverrekijker maar kon niet de minste beweging bespeuren. Ook achter de grote, stoffige ramen op de verdiepingen bleef alles doodstil.
J. zette zich, naar hijzelf meende, voor z’n leeftijd vlotjes in beweging, doorkruiste de smerige bosjes aan de rand van het modderige terrein en liep behoedzaam maar snel over de rijkelijk met afval bezaaide zone rond het gebouw. Op twintig meter van de zijdeur haalde hij zijn pistool boven en laadde door. Het was tijd voor een dans met de duivel. Ondanks de hitte huiverde hij toen hij de deurklink vastgreep. Tot zijn verbazing gaf deze mee en opende hij voorzichtig, pistool in de rechterhand, de deur. Hij had zich vergist: het opslaggebouw was veel groter dan het van buiten leek. Hij had meer tijd nodig dan hij oorspronkelijk had gedacht. Na anderhalf uur van uiterst geconcentreerd zoeken en gespannen zenuwen belandde hij eindelijk op de enorme zolder. Deze leek net als de twee andere verdiepingen te bestaan uit een eindeloze aaneenschakeling van ruimtes die een chaotische collectie rotzooi herbergden. Alles dik onder het stof en bij iedere stap die J. zette rezen er nieuwe stofwolkjes op. Meer dan een half uur sloop hij rond, met een rug die zeer begon te doen van het bukken en behoedzaam wegduiken, zonder ook maar iemand te vinden. Zweetdruppels prikkelden zijn ogen. Hij wist dat dit op niets sloeg maar het leek of alle hitte zich met opzet, gewoon hem te pesten, net onder het dak geconcentreerd had. Net toen hij op het punt stond op te geven en terug te gaan naar de bewoonde wereld viel het licht van zijn lantaarn op een roestige, maar behoorlijk stevig uitziende deur. Een deur, die getuige de sporen in het stof, recent nog gebruikt was…
Hij stampte de deur open en wachtte, wapen in de aanslag tegen de zijmuur gedrukt, meer dan drie minuten. Er klonk geen geluid. J. haalde diep adem, gooide zich naar binnen, smeet zich op de grond en rolde om zijn as. Hij was te traag om te reageren op de schaduw die op hem neerviel en met een moordklap ervoor zorgde dat het licht bij hem uitging.
Het eerste wat J. onderscheidde was de geur van Old Spice aftershave.
‘Daar staan we dan, opnieuw oog in oog’. Met knipperende ogen keek J. op naar de over hem gebogen staande Narong die boven hem uittorende in een vreemd vervormd perspectief dat hem er kolossaal en angstaanjagend deed uitzien.
‘Jij geeft écht niet gauw op hé Paljas..?’ J. had geen flauw benul hoe lang hij buiten westen was geweest. Hij hees zich moeizaam op z’n knieën en wist uiteindelijk met steun van de half openstaande deur recht te staan. Zijn benen voelde aan als rubber, z’n oren tuitten en zijn hoofd bonkte alsof duizenden plots krankzinnig geworden kaboutertjes tegelijkertijd naar buiten wilden. Met iets van verbazing zag hij met grote regelmaat bloeddruppels uit z’n snel opzwellende neus op de stoffige vloer neerpletsen.
‘En dan nog iets,’ zei Narong, een onaangenaam geluidje producerend dat J. uiteindelijk als gegrinnik herkende.
‘Waarom heb je niet opgegeven toen je dat nog kon, stomme klootzak ? Ik heb je verschillende keren verwittigd: de afvalcontainer, de hagel… maar jij besloot dit als een stoere jongen gewoon te negeren. Misschien had ik die lamme rothond van jou z’n strot moeten oversnijden… Ik had zelfs op m’n soldatenwoord beloofd je miezerige leven te sparen en je niet te verlinken bij je ouwe kameraden maar daar had jij blijkbaar geen boodschap aan… Hé Kakzak ?! ’
‘Waarom niet ? Ik…’ Een enorme hengst tegen zijn kin brak J.’s apologie abrupt af. Hij voelde, nog voor hij het goed besefte, hoe hij opnieuw neerging. Een willoos slachtoffer van de zwaartekracht. Nog geen seconde later was Narong bovenop hem gesprongen en kneep ongenadig zijn keel toe. J. voelde zijn enorme kracht en razernij. Het leek als hitte van hem af te stralen. Toen het weer zwart voor zijn ogen werd voelde hij hoe de oud-militair plots opsprong. Een paar seconden later hoorde hij het onheilspellende maar o zo karakteristieke geklik van een pistool dat werd doorgeladen.
‘ Sorry, maar ik dacht even dat je wat wilde zeggen, vieze rukker.’ J.’ s strot deed teveel pijn en bovendien had hij al z’n kracht nodig om weer zuurstof in z’n al even pijnlijke longen te pompen. Daarom duurde het even voor hij z’n hoofd kon optillen. Hij meende even, een nanoseconde lang in zijn ooghoek beweging te zien maar hij weet dit aan de pijn. Mogelijk ging hij flauwvallen.. Wat goed dat hij al op de vloer lag… ondanks alles grijnzen om z’n eigen stomme grap… God, wat deed z’n kaak pijn…
Opnieuw probeerde hij overeind te komen. En weer knalde iets kei-, maar dan ook keihard tegen de zijkant van z’n hoofd. Het duurde even voor hij terug bij bewustzijn was en hij besefte plots dat hij op z’n knieën zat. Hij was verslagen. Er was geen uitweg. Dezelfde sluipende doodsangst die hem af en toe, in een vorig leven, in de velden van Armagh of in de sloppen van Derry bij de keel had gegrepen, probeerde nu weer door te breken. Maar hij was ouder en misschien zelfs wijzer geworden en hij vocht ertegen. Hij vertraagde zijn hortende ademhaling en probeerde de slagen van zijn bonkende hart te tellen. Geen paniek. Deze keer niet…
‘Zo wijsneus, hier stopt het avontuur. Tenminste voor jou. ‘ J. kon zich nauwelijks focussen door de pijn. Vanuit zijn half geloken ogen zag hij hoe Narong dichterbij kwam en zijn pistool op hem richtte. Hij voelde de doffe slag nog voor hij eigenlijke schot hoorde. De godgloeiende gek had hem in zijn schouder geraakt. De brandende pijn verspreidde zich als hellevuur over z’n bovenlichaam. O God, hij gaat me eerst nog wat extra laten lijden… Hij wil zo lang mogelijk genieten… Wat een sadist, flitste door z’n half verlamde brein. Hij probeerde zich te focussen op het smerige plafond boven zijn bonkende hoofd. Zou dit het laatste zijn wat hij zag ? J. wendde zich af en sloot z’n ogen. Hij besefte dat dit moment, dit onvoorziene, ongeplande en onverhoedse moment alles was wat hij nog had in dit leven…
Het te verwachten schot knalde luid als de Oerknal, vlakbij in zijn oren. Het duurde – naar zijn aanvoelen – een eeuwigheid voor hij besefte dat hij nog leefde. Wat…? Hoe…? Hij strompelde overeind, opende z’n ogen en zag hoe Narong stuiptrekkend op z’n rug lag terwijl het bloed, donkerrood en in brede gulpen uit z’n keel gutste en een fijne mist van bloeddruppels uit z’n wijd openstaande en reutelende mond sproeide.
‘Achteruit !’ brulde Maneewat die met een rokende revolver over de spastisch bewegende Narong gebogen stond. J. deed moeizaam een paar passen terug en in een tijdspanne die volgens hem niet meer dan tien seconden bedroeg, leek de volledige politiemacht van Bangkok in het gebouw te zijn neergestreken. Hij leunde zwaar ademend tegen een stoffige muur en was voor één keer niet bezorgd over de vlekken op z’n goeie linnen broek. J. voelde zich ver van kiplekker. Zijn hele lijf deed pijn en de wonde in z’n schouder klopte vreselijk. Hij dreef van het zweet maar hij had het tegelijk ijskoud en kon zich amper nog focussen toen Maneewat hem wat vroeg. J.’s benen begaven het en hij moest gaan zitten. Er was op het einde geen plaats voor melodrama. Alleen maar die boomlange agent die zich traag bukte en z’n hand uitstak zoals je je hand uitsteekt naar een huilend kind dat je wil troosten. J. wilde naar hem glimlachen maar hij was moe, érg moe… Terwijl hij als in een waas een verpleegkundige op hem toe zag stappen, voelde hij een zure golf uit z’n maag opwellen. Hij kotste met zijn hoofd tussen z’n knieën. Z’n licht ging langzaam uit. Prachtig…
Hoofdstuk 27
Het was intussen meer dan een week geleden dat de ultieme confrontatie had plaatsgehad. J. had tijd nodig gehad om zijn wonden te laten helen. Maneewat was hem komen bijpraten in het hospitaal waar hij vijf dagen had gelegen. Zoals J. intussen zelf wel had uitgevogeld had Maneewat hem meteen nadat hij de Amerikaanse ambassade had verlaten, onder permanente surveillance gezet. De Hoge Pief van Justitie had woord gehouden. Vanaf het ogenblik dat hij die morgen richting Klong Toey was vertrokken hadden niet minder dan vier ploegen van ervaren rechercheurs hem onopgemerkt geschaduwd. Zelfs de Amerikanen hadden – in een plotse vlaag van wat misschien wel als schuldbesef kon worden geïnterpreteerd – een satelliet ter beschikking gesteld om heel de operatie van nabij te observeren. Een zwaarbewapende tactische ondersteuningseenheid stond al van in de vroege ochtend ter beschikking. Uit de gegevens van de thermische detectieapparatuur van een inderhaast opgetrommelde politiehelikopter werd al snel duidelijk dat J. niet alleen was in het pakhuis. Het team dat ter plaatse was kreeg binnen het uur versterking van de ondersteuningseenheid. Na een korte briefing ter plekke volgde deze, speciaal voor deze omstandigheden opgeleide politiecommando’s Maneewat geluidloos in het pakhuis waar Narong met één raak schot werd uitgeschakeld.
Hij was op weg naar het hospitaal overleden. Blijkbaar had niemand een poging ondernomen om het reanimeren… Van zijn twee Cambodjaanse handlangers was geen spoor teruggevonden. Wellicht zaten die al lang ergens hoog en droog in hun schuilhol in de achterbuurten van Phnom Penh. Maneewat koesterde zich geen illusies. De kans dat ze ooit bij de kraag zouden gevat worden was zo goed als nihil. De politie had er het raden naar hoe groot Narongs’ bende wel was geweest en de ervaring had hen geleerd dat men ook niet écht kon rekenen op de hulp van de Cambodjaanse politie.
Toen hij meende dat hij voldoende was opgeknapt ontsloeg J. zich, tot consternatie van de behandelende arts, zélf uit het hospitaal. Net als in advocaten had het Leven hem ook geleerd weinig fiductie in dokters te hebben. Nadat de taxi hem bij de loft had gedropt wist hij eerlijk gezegd niet wie er het blijst stond te kwispelen bij zijn thuiskomst: Sam of Kaew… Beiden liepen zich het vuur uit de sokken om het hem zo aangenaam te maken. Iets wat hij alleen maar tot z’n tevredenheid kon vaststellen.
Toch knaagde er iets. Het deed hem wel pijn dat hij in zijn herstelperiode niets maar dan ook écht niets van Anong had gehoord. Anderzijds besefte hij dat ze wellicht diep in rouw zou zijn voor haar beschermheer. Dit belette hem niet om zich onbehaaglijk en een beetje verloren te voelen, alhoewel hij dat laatste nooit publiek zou toegeven.
Hoofdstuk 28
De dageraad was nog geen half uur oud en ging met gestage zekerheid over in een nieuwe dag in de Stad der Engelen. Het leek een mooie dag te worden om tegen de bierkaai te vechten maar dàt was J. absoluut niet van plan. Ergens in het snel groeiende licht bevond zich de weduwe van een man die tot voor kort door velen als erg machtig en extreem gevaarlijk werd beschouwd. J. wist niet goed waarom hij naar haar op weg was en bedacht net voor hij aan haar woonst aankwam dat hij haar wellicht rekenschap kwam vragen. Hij had lang genoeg om het verlies van Tanawat getreurd. De kille woede waardoor hij werd overmand toen hij in Dusit voor de riante villa stond, had abrupt een einde gemaakt aan z’n verdriet.
Hij werd zonder veel plichtplegingen binnengelaten in de villa door de vrouw des huizes in hoogsteigen persoon. Wellicht was er nog geen vervangster voor de dienstmeid gevonden. Goed huispersoneel werd schaars, zeker als ze kans lopen op loodziekte dacht J. wrang… De kersverse weduwe ging hem zwijgzaam voor en liet hem plaatsnemen in de zithoek waar intussen wél een nieuwe, zij het minder spectaculaire koffietafel stond.
J., die nooit eerder de tante van Anong had ontmoet, nam haar nieuwsgierig op. Ze gaf de indruk bijzonder koel en erg afstandelijk te zijn. Ze leek als in een roes te bewegen en hij had de stellige indruk dat daar wellicht een handvol kalmerende middelen schuld aan hadden. De zorg om er jong uit te zien had haar rimpels bezorgd. J. liet zich niet misleiden. Noch de dikke laag make up op het doodsbleke als uit steen gehouwen gezicht die zich had opgehoopt in de lijnen van haar niet meer zo ranke hals, noch de cultureel verfijnde façade konden het uitgekookte gangsterliefje van bijna een halve eeuw geleden verbergen.
‘Ik verwachtte u al…’ Haar stem klonk hoog maar absoluut niet zwak. ‘Ik was er van overtuigd dat u één van deze dagen zou langskomen.’
‘En hier ben ik dan…‘ klonk het korzelig.
‘Als u geld wil…’
‘Nee…’ J. deed moeite om zich te beheersen. ‘Geen geld. Absoluut niet.’ Hij keek haar recht in haar kleine, erg donkere ogen. ‘Er moet mij iets van de lever. Ik heb in het ziekenhuis lang de tijd gehad om na te denken over wat ik tegen u wou zeggen. We kunnen de doden niet vervolgen, hoe schuldig ze ook zijn maar… de levenden zullen zich op één of andere manier moeten verantwoorden Dit alles is het resultaat geweest van uw mans egoïsme en zijn ongebreidelde geldzucht. Ik geef toe dat ik even door het aanbod van uw man in de verleiding werd gebracht maar na de moord op Tanawat werd deze opdracht plots persoonlijk, érg persoonlijk en kon mij de verloning in feite geen moer meer schelen.’ Hij stopte even om te bedaren. ‘ Jullie soort beseft één ding niet: Je kan niet alles kopen… Ware rijkdom bestaat niet uit hebben van kostbare bezittingen maar in het hebben van weinig behoeften..’
Anongs’ tante reageerde enkel met een lichtjes geheven wenkbrauw. Walgend interpreteerde J. dit als een uiting van hetzelfde soort van aanmatigend en laatdunkend cynisme dat haar echtgenoot uiteindelijk fataal was geworden. Hij vroeg zich af of ook maar iets van dat wat hij had gezegd ook tot haar was doorgedrongen.
‘Dat is alles wat ik kwijt wou. Ik wil uw geld niet, steek het wat mij betreft maar op de plaats waar de zon niet schijnt…. U mag me ouderwets noemen maar eer gaat bij mij nog steeds boven financieel gewin. Ik ken mijn prioriteiten. De zelfzucht en het eigenbelang van uw man hebben geleid tot de dood, de gruwelijke dood van één van mijn weinige échte vrienden en dat verlies kan nooit gecompenseerd worden…Nooit…’
Het gelaat van Anong’s tante vertrok geen spier. Ze stond langzaam op en wees hem, zoals hij dat had verwacht, de deur. Waarop hij niet geanticipeerd had was wel het feit dat ze in de hal, nog voor hij het huis kon verlaten, plotseling brak. Een droge snik welde op uit haar keel terwijl ze met een gezicht dat in een pijnlijke grimas was vertrokken naar J.’s arm klauwde. J. reageerde geschokt en weerde met een abrupt gebaar haar uitgestoken hand af. Hij zette verbijsterd een paar stappen weg van haar. Terwijl de tranen over haar wangen rolden, en een spoor van uitgelopen mascara trokken, schreeuwde ze hem recht in z’n gezicht : ‘Heb jij het dan nog altijd niet door Farang ?! Narong was mijn broer…! De vader van Anong ! ’ Ze snikte en toen haar betraande ogen die van J. ontmoetten, stond er een radeloze en tegelijkertijd opgejaagde blik in te lezen.
‘Euh…. Wat ?!’ J. bleef als aan de grond genageld staan.
‘Dat komt hard aan hé ?’ snikte ze.
Een uur later zat de gebroken en snotterende weduwe nog steeds op haar knieën in de hal. Met horten en stoten had ze haar verbijsterende familieverhaal aan de met stomheid geslagen J. verteld. Hij voelde zich een complete idioot en wist zich nauwelijks een houding te geven. Ze was, net als Anuwat op jonge leeftijd met haar familie vanuit Isaan naar Bangkok getrokken en was berooid en met weinig toekomstperspectief in de diaspora op deze jonge en vooral erg ambitieuze gangster gebotst. Voor ze het wist werd ze zijn liefje. Haar twee jaar oudere broer Aran Narong had intussen voor bestaanszekerheid in het leger gekozen en maakte door zijn inzet in Vietnam en later Laos en Cambodja, snel carrière. Ze trouwde in hetzelfde jaar dat haar broer met Lamai was gehuwd. Toen Narong een aanstelling in Task Force 838 kreeg duurde het niet lang voor zijn zwager hem wist te overhalen om z’n niet al te riante soldij aan te spekken met een paar winstgevende deals in het grensgebied. Narong kreeg de smaak voor de snel gemaakte winst te pakken en in de loop van de volgende jaren werd hij een sleutelfiguur in de illegale operaties van Anuwat. Operaties, die op korte tijd zo belangrijk werden dat Anuwat uit Bangkok verhuisde en zich in de heuvels bij Chong Om aan de grens vestigde. De twee schoonbroers vergaarden op nog geen tien jaar tijd miljoenen.
Maar zoals het spreekwoord zegt duren mooie liedjes nooit lang. Op een bepaald ogenblik kregen de leidinggevende C.I.A.-kaders die Task Force 838 begeleiden in de smiezen dat er iets niet klopte maar zolang dit hun eigen operaties niet in het gedrang bracht, besloten ze een oogje toe te knijpen. De militaire staf in Bangkok werd echter wel, zoals dat volgens het boekje hoorde, op de hoogte gebracht maar ook daar besloot men niet écht in te grijpen. Een aantal graaiende generaals hadden immers ook boter op hun hoofd en bijgevolg wou men dit potje liever gedekt houden. Ons kent ons, nietwaar ? Narong kwam er van af met een officiële reprimande en besloot het, tot woede van Anuwat, wat kalmer aan te doen en zijn illegale activiteiten af te bouwen. Lamai was inmiddels hoogzwanger en hij wou zijn toekomstige prille gezinnetje niet langer belasten. Het geluk van Lamai en de baby primeerde, ging voor alles voor. Maar zijn zwager kon daar evenwel nauwelijks begrip voor opbrengen.
Langzaam maar zeker groeide er een kloof tussen de schoonbroers. Anuwat vertrouwde Narong niet langer en visa versa. Niet lang daarna kreeg hij van één van zijn hooggeplaatste vriendjes bij Justitie, de vertrouwelijke informatie in handen waaruit bleek dat de Thaise politie in het grootste geheim een operatie aan het voorbereiden was tegen de grootschalige smokkel aan de grens. Het heeft nooit goed geboterd tussen de Thaise politie en het leger en als de een de ander een loer kon draaien werd er nooit lang getalmd.
Anuwat die al vaker blijk had gegeven van strategisch inzicht besefte dat hij deze kans moest aangrijpen om niet alleen zijn eigen belangen veilig te stellen maar ook zijn steeds meer obstructie plegende zwager definitief buitenspel te zetten. Hij besloot Narong gewoon in het ongewisse te laten en smeedde het perfide plan dat hem en Lamai fataal zou moeten worden. En hij sloeg meteen twee vliegen in één klap. Een onderdeel van dit concept was immers dat de baby ongedeerd moest blijven. De agenten die Lamai in een hinderlaag lieten lopen hadden duidelijke instructies gekregen. En zo geschiedde. Anong werd door hem geadopteerd. Zijn vrouw kon immers geen kinderen krijgen en was dol op haar nichtje. Als extra bonus wist hij bovendien de hand te leggen op Narongs ‘ kluis. Zijn zwager had nooit de banken vertrouwd en had in Chong Om een bescheiden optrekje gehuurd waarin hij een forse kluis had geïnstalleerd, zijn appeltje tegen de dorst. Toen Anuwat ze openbrak vond hij er 36 miljoen Bath, een immens fortuin in die dagen… Deze vondst stelde hem in staat om, mits wat handige beleggingen, zijn semi-legale zakenimperium gevoelig uit te breiden.
Een verbouwereerde J. had tijd nodig om dit allemaal te laten bezinken. Hij ging met een taxi terug naar z’n loft en at verstrooid wat hij toevallig in de koelkast aantrof. Even had hij eraan gedacht Kaew te bellen maar hij bedacht zich plots terwijl hij z’n vinger van de sneltoets hield. Kaew zou wellicht, naar gewoonte, sarcastisch uit de hoek komen en daar had hij nu even écht geen behoefte aan. En dus nam hij Sam mee voor een lange wandeling. Dit was vaak de beste manier gebleken om zijn gedachten te ordenen en Sam was zoals steeds de beste gesprekspartner: altijd vol luisterbereidheid en nooit tegensprekend… Het duo negeerde de dichte drommen toeristen rond het paleis en Sanaam Luang. Ze staken op een drafje en met gevaar voor hun leven de altijd drukke Somdet Phra Pin Klao Road over en sloegen net voor de brug de lommerrijke Thanon Phra Athit in tot ze het kleine park bij het oude Phra Sumenfort bereikten. Hier, in de schaduw van het sierlijke Santichai Prakan paviljoentje, zaten ze urenlang naar de Chao Phraya en het silhouet van de imposante brug te turen tot de zon begon onder te gaan. De drie blikjes Singha die J. onderweg in een 7-Eleven had aangeschaft waren al lang leeg en in de verte, ergens boven Lat Phrao of Bang Khen, roffelde onheilspellend de donder. Toen J. opstond en de avondlucht een paar keer diep inademde had hij een besluit genomen. En maar goed ook want nog geen tien minuten later barstte een verschrikkelijk onweer los.
Morgen, het slot…..
Over deze blogger
Lees hier de laatste artikelen
- Achtergrond22 oktober 2024Si Satchanalai & Chaliang Historical park: de omweg meer dan waard
- Eten en drinken17 oktober 2024Culinaire herinneringen van een bourgondisch tafelaar – Chinatown & Yaowarat road (Bangkok)
- Bezienswaardigheden3 september 2024Het dak van Thailand – Doi Inthanon
- Achtergrond21 augustus 2024Thailand… om dichterlijk van te worden…