Op Thailandblog lees je voorpublicatie van de thriller ‘Stad der Engelen’ die zich, zoals de titel al laat vermoeden, integraal in Bangkok afspeelt en is geschreven door Lung Jan. Vandaag hoofdstuk 17 t/m 19.
Hoofdstuk 17
J. zat de volgende morgen in de schaduw van een kamerbrede parasol te ontbijten op z’n terras en met volle teugen te genieten van het spektakel dat het kleur- en schaduwspel van de opgaande zon op Wat Arun bood. Het beloofde een mooie dag te worden. De lucht was ongebruikelijk koel voor deze tijd van het jaar. Een frisse ochtendbries die vanaf de zee landinwaarts woei bracht niet alleen een beetje verkoeling maar ook een vage, ondefinieerbare geur die leek aan te geven dat de natuur weer aan haar eigen geboortecyclus begon. Hij nipte van z’n Oolong thee en nam samen met Sam de post van de laatste dagen door. Het was een vast ritueel maar hij hoopte alleen dat hij er nooit door iemand op betrapt zou worden; Hij toonde elke brief voor het openen aan z’n trouwe viervoeter die blijkens het kwispelen van z’n staart dan wel het half dichtknijpen van z’n ogen blijk gaf van instemming dan wel verstandhouding of misschien was het wel gewoonweg pure verveling. Sam was al even sterk op z’n onafhankelijkheid gesteld als het eigenzinnige volk dat hij vertegenwoordigde. J. bedacht net dat er wellicht op diverse plaatsen op de wereldbol mannen in gekkenhuizen lagen te masturberen die ooit aan hun honden brieven hadden laten zien en mogelijk er zelfs met luide stem uit hadden voorgelezen toen hij uit z’n diepzinnige mijmeringen werd opgeschrikt door een telefoontje van Anong.
‘Sawadee, J., je kan wel raden waarom ik je bel…’ klonk het aan de andere kant van de lijn.
‘Laat me raden: je mist me…? ‘
‘Nee, gekkerd, of misschien wel ja… Sta je al iets verder met je onderzoek ? ‘
‘Niet écht nee,’ sprak J. niet geheel naast de waarheid. Hij wou haar echter niet teveel teleurstellen en liet een opening: ‘Misschien, héél misschien is er een bruikbaar spoor…’
‘Daar wil ik dan graag alles over horen. Kan jij je deze namiddag vrijmaken, laat ons zeggen tegen 17.00 u. ? ‘
‘Ja hoor. Waar spreken we af ? ‘
‘Kom maar naar mijn appartement in Thon Buri. Het is aan Phrachathipok Road tegenover de Suksanari School.’
‘Oké, ik zal er zijn.’
J. legde z’n GSM weg en nam de laatst briefomslag van het bijzettafeltje. Vreemd genoeg stond alleen zijn naam in grote hoekige drukletters in zwarte viltstift op de voorkant, adres en postzegels ontbraken. Iemand moest hem beneden in de postbus hebben gedropt. Hij opende de envelop maar er zat op het eerste zicht niets in, terwijl hij toch zwaar aanvoelde. Helemaal onderaan zag hij een hele rij zilverkleurige bolletjes. Vreemd, dacht hij, wie stuurt me nou cakeversiering ? Hij draaide de omslag om en kieperde de inhoud op zijn geopende handpalm. Het waren, zonder enige twijfel, hagelkorrels voor een jachtgeweer…. Op een ogenblik als dit was hij het over heel de lijn eens met de Roemeense filosoof en auteur Emile Cioran toen hij schreef dat een verre vijand nog steeds te verkiezen viel boven eentje die voor de poort staat…
J. besefte dat hij die dag niet veel zou kunnen uitrichten. Hij was niet echt onder de indruk van deze nieuwe bedreiging en wou zeker nog niet met de hagelkorrels naar de politie stappen. Bovendien moest hij moest afwachten of Kaew iets wijzer kon worden. Na een telefoontje naar z’n zaak in Chiang Mai was hij gerustgesteld dat daar tenminste alles op rolletjes liep. Het leek er op alsof er vandaag geen regen te verwachten was en dus nestelde hij zich, in een niet geheel onverdienstelijke poging om zich de wereld van het lijf te houden, met een Guinness uit blik op het terras onder de parasol om zich – bij gebrek aan een verfilmde versie – voor de zoveelste keer te verdiepen in het geweldige verbale vuurwerk van Célines ‘Voyage au bout de la nuit’.
Hij was blij dat Anong aan de overzijde van de rivier, op een steenworp van zijn loft woonde. Hij had er een hartsgrondige hekel aan om in de late namiddag vast te zitten in de verkeerschaos die zo typerend was voor de Stad der Engelen. Hij haatte het om bumper aan bumper te moeten staan met al die patsers die hun blinkende verchroomde lullen op wielen zagen als een verlengstuk van hun ego. Om over de enorme massa aan zorgeloos en vooral onverzekerd aan hoge snelheden rondtoerende en voor het minste toeterende wegmisbruikers nog maar te zwijgen. Bovendien ergerde hij zich dood aan de roekeloze chauffeurs die nooit van richtingaanwijzers leken te hebben gehoord of die dachten dat middenstrepen of volle strepen op de weg louter een decoratieve functie hadden…
J. besloot zijn afspraakje simpel maar gedistingeerd te houden, een lichtbeige katoenen broek van Hugo Boss, een Navyblue op maat gemaakt hemd en zijn felblauwe Italiaanse stappers van Vertice. Hij sprak met gulle hand de Sauvage van Dior aan, trok zijn witte linnen jasje aan, propte vakkundig een azuurblauwe zijden pochet van John Braye in z’n vestzak en zette zwierig zijn tijdloze Caiman Panama Borsalino op. Alleen het Witte Paard ontbrak om het plaatje compleet te maken… ‘En Sam… Is de papserd klaar om te stappen ?’ De hond dacht er blijkbaar het zijne van en keerde hem met een diepe zucht de rug toe.
J. ging de deur uit, wandelde rustig over Maha Rat Road en voegde zich bij de meute toeristen die op weg waren naar de Tha Tienpier. Hij maakte handig gebruik van enkele uitstalramen en autospiegels om er zich van te vergewissen dat hij niet gevolgd werd. Je wist maar nooit. Een paar minuten aanschuiven in de broeierig hete loods die toegang naar de pier gaf en hij nam na het betalen van de riante som van 4 Bath voor z’n ticket de volgestouwde pont voor de korte tocht naar de overkant. Thon Buri dat oorspronkelijk Ban Kok of Dorp van de Wilde Pruimelaar heette, was heel kort, na de verwoesting van Ayutthaya van 1767 tot 1782 de hoofdstad van Siam geweest. Daar was nu, los van de kanalen die toen waren gegraven om de zaak te beschermen, niets meer van te merken. De brede en erg drukke straat strekte zich voor hem uit met aan weerskanten lage flatgebouwen op stelten van gewapend beton, waarvan de begane grond uit winkeltje of garages bestond. In een bloemenzaakje kocht hij een klein maar fijn bosje rozen. Toen hij bij de flat van Anong aankwam zette dit wel een domper op z’n hooggespannen verwachtingen. Voor de zoveelste keer bleek de schijn in de Stad der Engelen niet op te wegen tegen de veel minder blitse realiteit. Voor een beschermelinge van een rijke stinker als Anuwat woonde ze erg bescheiden om niet te zeggen armoedig. De winkelruimte op het gelijkvloers, was net als de aanpalende commerciële ruimtes gesloten en dichtgemaakt met stevig vernagelde houten platen. Tot z’n groeiende ergernis bleek in de centrale inkomhal de lift defect te zijn. J. moest op de vierde verdieping zijn en zeulde, niet echt door enthousiasme gedreven, de trappen op. Hij passeerde onderweg een keihard jankend kind, nog harder jengelende TV’s, een luidop ruziënd echtpaar en de geuren van een uitermate pikante bereiding die hem spontaan naar adem deed happen en z’n ogen tranen. Wellicht was er ergens iemand een pan chilipepers aan het roosteren. Op de bovenste trede van de voorlaatste trap ging een vrouw met de onderkant van haar katoenen hemd de ongelijke strijd aan met de enorme, gifgroene snottebellen van de halfnaakte kleuter op haar schoot. Het leek verdorie wel of er een alien in het hoofd van die kleine gesmolten was, dacht J. Diep beneden hem klonken een paar luide metalige knallen. Iemand werkte wellicht z’n frustratie uit op de lift. Als klap op de vuurpijl werd net voor hij Anongs deur bereikte, de gang plots in schemerig halfduister gehuld omdat de tijdsschakelaar in de trappenhal afliep.
Een zachtjes in zichzelf vloekende J. voelde zich opgelaten toen hij met z’n bosje rozen aanbelde.
Het leek wel of Anong achter de deur had staan wachten. Zij deed meteen open en straalde toen ze de bloemen in ontvangst nam. J. voelde zich gelijk een stuk beter. Gelukkig oogde haar flat iets comfortabeler dan J. had verwacht. De komst van een bekende Zweedse meubelreus naar de Stad der Engelen, was niet onopgemerkt gebleven… Terwijl Anong de bloemen in een vaas schikte, keek hij geïnteresseerd rond. Ze merkte zijn onderzoekende blik en was hem voor toen ze hem kribbig vroeg: ‘Jij dacht dat oompjelief zijn enige nichtje wel in een iets luxueuzere omgeving zou onderbrengen hé ?’
‘Wel euh…’
‘Nee, dus,’ klonk het kregel. ‘Het grootste deel van de panden in dit huizenblok staat leeg. De grond is niet meer zoveel waard in de Stad der Engelen sinds de zeepbel van de immobiliënmarkt in de stad is gebarsten, maar mijn oom die de eigenaar van een tiental van dergelijke panden is, probeert nog steeds een deal te sluiten met een projectontwikkelaar die hem nog wat verschuldigd is. Voor je het weet is de boel gesloopt en staat hier nog een wolkenkrabber. De zoveelste…’ Ze stopte even met haar klaagzang, maar niet voor lang. ‘Je moet nooit de fout begaan te denken dat je oompje kent. Meer dan bij wie ook geldt voor hem het gezegde dat schijn bedriegt. Ik zou je verhalen kunnen vertellen…’ Ze stopte pardoes en keek hem gegriefd aan.
J. vond dat haar ogen verdacht glinsterden.
‘Ja…?’
‘Och niets, laat ons eens kijken hoever je al staat met je queeste.’
‘Nou veel kan ik niet kwijt, nog niet kwijt althans. Een hoofdinspecteur van de politie heeft mij gewaarschuwd goed uit m’n doppen te kijken en ik heb een flauw maar tot nu toe onbevestigd vermoeden dat de daders van de moorden en de diefstal een Cambodjaanse connectie hebben.’ J. was naar het enige raam in de woonkamer gestapt en keek verstrooid naar buiten.
‘Echt ? Een Cambodjaanse link ? ‘ Ze klonk nieuwsgierig.
J. voelde hoe Anong achter hem was komen staan. Ze legde een hand op zijn onderarm. Het was een kleine, tengere hand maar de druk was onmiskenbaar.
‘Ga verder…’
‘Wel…’
Hij wist niet goed waarom maar hij legde zijn hand op de hare. Ze trok niet terug. J. draaide zich om zodat hij haar kon aankijken. Haar gezicht was maar een halve meter van het zijne verwijderd, toen een paar centimeter en ineens was er geen afstand meer, geen gezicht, alleen maar zachte lippen.
Ze keken elkaar onthutst aan. Niet dat J. er spijt van had, integendeel. Hij zou meteen een hand willen opofferen om van een stonde van vurige vleselijkheid met haar te genieten maar tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren. Hij kende haar nauwelijks, wist niet eens haar leeftijd en wou absoluut niets forceren. Hij poogde met een kwinkslag de situatie te ontmijnen: ‘ Weet je, de Amerikaanse topjournaliste Helen Rowland schreef ooit: ‘Voor een vrouw is de eerste kus slechts het einde van het begin, voor een man is hij het begin van het einde.’
‘Gekkerd !’ Ze had haar armen nog om z’n heupen.
‘Je hebt er geen idee van hoe gevaarlijk, ja, zelfs dodelijk een kus kan zijn… De grote Chinese dichter en dronkaard Lin Po zag in 762 tijdens een boottochtje de weerspiegeling van de maan in een rivier, boog voorover om ze te kussen en verdronk…’
Lachend duwde ze hem weg. ‘Heb je al plannen om te eten ?’
‘Nee, niet echt nee,’ sprak J. waarheidsgetrouw.
‘Mag ik je uitnodigen ? ‘
‘Graag, waarheen ?’
‘Wat dacht je van het Oriental ?’
Hij keek haar verbaasd aan. ‘Wauw, tweemaal binnen minder dan een week. Heb je de Lotterij gewonnen of valt er iets te vieren ?’
‘Bij mijn weten niet, buiten dat ik recent een erg interessante kerel heb leren kennen’
Oh, ja ? En wie mag die gelukkige wel zijn ? ‘
‘Een politiek incorrecte, citaten spuiende, maffe hoeden dragende, sigarenrokende en whiskyslurpende antiekdealer die zich diep in zijn dromen een onweerstaanbare versie van Indiana Jones waant…’ zei ze met een beminnelijke glimlach.
‘Nooit geweten dat Indy in Chiang Mai woonde.’
‘Je bent nooit oud genoeg om te leren,’ plaagde ze.
Nog geen half uur later zaten ze oog in oog op het Rim Naam Terrace van het Oriental Mandarin Hotel en genoten ze al fresco van het feeërieke spektakel dat de lichten aan de overzijde en de vaartuigen op de langzaam tot diepzwart verkleurende Chao Phraya bij de invallende duisternis boden. Dit restaurant van het hotel had een reputatie hoog te houden op het vlak van traditionele Thaise gerechten in een eigentijds kleedje en de chef deed deze vanavond alle eer aan. J. ging onder het genot van een gekoeld glas uitstekende Chablis helemaal op in zijn fantastische voorgerecht, Lon Poo Taley, krab in kokosmelk. Een verrassend praatgrage Anong gaf terwijl voor het eerst een inkijkje in haar leven. Ze was amper een jaar oud toen haar ouders bij een verkeersongeval in de buurt van Lop Buri waren omgekomen. Zoals dat wel vaker in Thailand gaat werd ze opgevangen door haar oom en tante die zelf geen kinderen konden krijgen. Ze was nu 28 jaar oud en had eerst hier in de stad op een – van oorsprong Franse – elitaire nonnenschool gezeten en had daarna cum laude rechten gestudeerd aan de prestigieuze Chulalongkorn Universiteit. Meteen nadat ze was afgestudeerd kon ze als juridisch adviseur aan de slag in een holding die door haar oom een paar jaar geleden op poten was gezet om zijn – nog steeds groeiende – vastgoedportefeuille te beheren.
Haar verhaal werd onderbroken door de komst van het hoofdgerecht. Beiden hadden ze gekozen voor Ped Yaang Naam Makham, succulente geroosterde eend met een krokante korst in een tamarindsaus met gegrilde ananas. Niet voor niks was dit een ‘signature dish’ van de chef want ze genoten met volle teugen.
‘Ik weet niet hoe het met jou zit, maar ik kan geen puf meer zeggen. Geen bezwaar als ik het dessert oversla ?’ Zuchtte J. terwijl hij zijn servet naast z’n netjes leeggegeten bord deponeerde.
‘Nee hoor, idem dito. Misschien nog een slaapmutsje in de bar ?’
‘Reken maar van yes.’
Ze wandelden hand in hand naar de rustieke en erg stemmige Bamboo Bar. Ondanks de keuze uit meer dan 80 whiskey’s – een van de grootste selecties in Thailand -ging J. voor een Hang Lay en Anong voor een Hawker. Ze zaten nog maar net met hun cocktails in de comfortabele rotanzetels neer toen Anong een telefoontje kreeg. Discreet trok ze zich even terug in de immense lobby van het hotel. Amper een paar minuten later stond ze terug voor J. Ze zag er geïrriteerd uit.
‘Sorry, maar ik moet er meteen vandoor. Oom heeft een wagen gestuurd om mij op te pikken, die hier binnen een paar minuten is.’
‘Wat ? Waarom ? ‘ J. klonk flabbergasted.
‘Geen flauw idee. Hij wil dat ik met hem meega naar Nakhon Si Thammarat.‘
‘Wat ? Helemaal naar het zuiden ? ‘
‘Een zakenrelatie van oom heeft zijn jet gestuurd. Hij vertrekt binnen anderhalf uur van Suvarnabhumi. Hey, je moet niet zo sip kijken. Dit is niet het einde van de wereld. Ik ben hoogstens voor een paar dagen weg.’
‘Het lijkt er warempel of je oom maar met zijn vingers hoeft te knippen en je staat al klaar’, klonk het jaloers.
‘Ja, misschien is dat wel zo,’ zei ze gelaten.
Toen de wagen met chauffeur inderdaad een paar minuten later voorreed vroeg hij met een vleug van hunkering in zijn stem ‘Denk je dat er een kus afkan ? Ik voel me als een woestijn op zoek naar een oase…’
Ze lachte voluit , ging op haar tenen staan en drukte een snelle zoen op z’n lippen.
‘Daar zul je het – voorlopig – mee moeten doen’ zei ze met een meewarig lachje. Nog geen dertig seconden later was ze in de nacht verdwenen en bleef J. beteuterd op Oriental Avenue, bij het erg Europees aandoend pleintje in de schaduw van Bangkok Cathedral, achter.
Hoofdstuk 18.
‘… Hij wist zelfs ook niet dat dit nieuwe leven hem niet gratis gegeven zou worden, dat hij het nog duur moest kopen, of met een grootse, toekomstige daad voor moest betalen… Maar hier begint al een nieuw verhaal, het verhaal van de geleidelijke wedergeboorte, van een geleidelijke overgang van de ene wereld naar de andere, van de kennismaking met een nieuwe werkelijkheid die hem tot dan volkomen vreemd was geweest. Dit zou het thema kunnen zijn voor een nieuw verhaal, maar ons verhaal van nu is ten einde.’ Met een klap sloeg J. zijn vuistdikke exemplaar van ‘Schuld en Boete’ dicht. Het was zaterdagmorgen en wat er ook gebeurde, het weekend was heilig voor J. Hij was vroeg opgestaan en had eerst een paar baantjes getrokken in het zwembad dat hij vorig jaar op z’n terras had laten installeren. Een aankoop die hij zich nog geen dag had berouwd. Net zoals elke zaterdag wanneer hij in de Stad der Engelen verbleef, had hij samen met Sam z’n inkopen voor het weekend gedaan. Een vast ritueel. Soms ging er niks boven die goeie ouwe routine, hoe saai ook… Eerst waren ze op hun dooie gemak naar de rand van Chinatown gewandeld en hadden er, terwijl ze behendig tussen de rozen, orchideeën, lotussen en zelfs uit Nederland ingevlogen tulpen laveerden, op de Pak Khlong-markt verse groenten en fruit gekocht. Daarna waren ze bij een Indiër naast de al even kleurrijke Phahurat-markt een heerlijk ruikende afhaalcurry voor ’s middags gaan halen, terwijl er ook voor Sam iets lekkers was klaargemaakt. Terug in de loft werd alles netjes uitgepakt. Nadat Sam een sappige en vooral flink uit de kluiten gewassen kluif had gekregen waar hij gegarandeerd de rest van de morgen zoet mee zou zijn, trok J. zich in het gezelschap van Raskolnikov en al die andere heerlijke types die uit Fjodor Michailovitsj Dostojevski’s koker waren ontsproten, terug in een hangmat op z’n dakterras. Hij wist niet meer precies wie het gezegd had maar J. was het over heel de lijn eens met de kerel die beweerde dat geluk een hangmat is waarin je in een wezenloze stilte ligt. Alhoewel wezenloze stilte op dat ogenblik eerder een na te streven utopie leek te zijn want de kakafonie van de grootstad vormde een muur van permanent omhoogkruipend geluid om hem heen.
Stipt om 12.00 u. stond Wanpen, zijn trouwe steun en toeverlaat én duivel-doet-al in zijn zaak in Chiang Mai voor de deur. Voor één keer was J. immers afgeweken van zijn routine en moest er op een zaterdag gewerkt worden. Nu er heel even sprake was van windstilte in het onderzoek naar de Gouden Boeddha, was het een uitgelezen moment om de zaken in Chiang Mai onder de loep te nemen. Dat was uiteindelijk, hoe je het ook draaide of keerde, zijn belangrijkste bron van inkomsten. Zijn speurwerk was in feite maar een extraatje of zoals hij zelf altijd poneerde, een lekker en hopelijk sappig appeltje voor de dorst. Toen hij de deur opende moest hij even op z’n lip bijten. Hij kon het niet verhelpen maar hij kon nauwelijks z’n gezicht in de plooi houden. Zijn hulpje was intussen de dertig voorbij maar kon zich soms nog als een puber gedragen. Zij had, wellicht om hem te verassen, heur haar een knalblauwe kleurspoeling gegeven.
‘Wow,’ zei hij en hij klonk alsof hij het meende, ‘knap hoor, heb je seks gehad met een Smurf misschien ?’
‘Hoe kon je het raden…Gelukkig gaf de Hulk niet thuis voor een triootje’ zei ze ad rem.
Wanpen was die ochtend met de eerste vlucht van Air Asia van Chiang Mai naar de hoofdstad gevlogen en had goed nieuws. Ze was er niet alleen in geslaagd om met forse winst twee, vroeg achttiende-eeuwse, met bladgoud en parelmoer versierde en met engelengeduld van tientallen laklagen voorziene Chinese kabinetkasten te verpatsen. Die hadden al te lang in de etalage van de winkel gestaan en J. was opgelucht dat hij ze eindelijk uit z’n inventaris mocht schrappen. Maar ze had ook nog gisteren de kans gezien om een goeie klant uit Lampang een mooi gesculpteerde en behoorlijk zeldzame deva-figuur uit de vijftiende eeuw aan te smeren die hij amper een paar maanden geleden, op niet geheel legale wijze in z’n bezit had gekregen. De volgende drie uren waren ze in het kantoor, onder het genot van een goeie, gekoelde Sancerre, bezig met het doornemen van de boeken op hun laptops.
‘ Nou, ik denk dat we de zaken zo langzaam aan kunnen afronden. Het zijn blijkbaar goeie weken geweest.‘ J. keek en leek tevreden. Hij rekte zich uit en kon een diepe geeuw niet onderdrukken ‘Ik wil deze namiddag niet koken… Zin om ergens een hapje te eten ? ‘
‘Ja hoor, graag..’
‘Enige voorkeur ? ‘
‘Nee, jij bent de baas, jij betaalt, dus jij bepaalt.’
‘Jij bent toch geen vegetariër hé ? ‘
‘Nee hoor.’
‘Gelukkig maar want als God had gewild dat we allemaal vegetariërs zouden worden, had ie de dieren maar van groenten moeten maken, de oen…’
Tien minuten later stonden ze buiten. Het was nog steeds drukkend warm maar daar scheen Wanpen, in tegenstelling tot J., niet veel last van te ondervinden.
‘Zullen we voor de fun een tuktuk nemen ?’
‘Ja, dat lijkt me leuk.’
Ze wandelden het korte eind langs Maha Rat Road, waar de op hun matjes gehurkte straatventers op de stoep onder de hoge bomen allerlei prullaria, brocantespullen, amuletten en tonnen écht vals antiek te koop aanboden. Altijd leuk voor J. om zich niet in de luren te laten leggen. Een paar minuten later stonden ze op de hoek bij de toegang naar Tha Tien-Pier waar het zoals gewoonlijk stikte van de opdringerige tuktuk chauffeurs. J. maakte zich op voor het altijd uitdagende spel van bieden en afdingen.
‘Hey Boss ! Waar wil je heen Boss ?’ J. draaide zich om wees op Wanpen en zei ‘Je vergist je: Zij is de boss..’
Dat vonden ze allemaal een goeie bak. Altijd het eerst het ijs breken, wist J. vooraleer het echte werk kon beginnen.
‘Nee, serieus, waar wil jij met de knappe dame heen Farang ?’ Z’n oogjes schitterden, hij dacht dat hij beet had. ‘ Ik ben Mister Tuktuk, de beste in de stad, wat zeg ik ? Van héél het land… Dus, waar rijden we heen ? ’
‘Naar Rachadamnoen Klang bij het Monument voor de Democratie.’
‘Oei, oei Boss, onmogelijk.’ Mister tuktuk keek oprecht beteuterd ‘Spijtig maar Rachadamnoen is vandaag afgesloten voor alle verkeer. Grote ceremonie, Hoog Bezoek…. Ik kan je wel een goedkope rit geven. Mooie tempels, goeie merkkledij, edelstenen,…’ zei hij met wat moest doorgaan voor z’n breedste glimlach, maar in realiteit een ruïne van een gebit, of wat daarvan restte, ontblootte.
O.K. daar gaan we, dacht J.: ‘Hey Pipo ! Mai bpen tourist, ik ben geen toerist hé Yoo Krung Thep. Ik woon hier… Mij moet je niet in een toeristenval lokken, begrepen uilskuiken ?’
Als Mister tuktuk al beledigd was, dan liet hij dat absoluut niet merken: ‘Ha Boss, hoeveel wil jij dan betalen, stadsgenoten onder elkaar ?’
‘Hoeveel vraag jij ?’
‘150 Bath…’ Daar had ie niet lang over moeten nadenken.
‘ Wat ?! Ben je gek ? Of doof misschien ? Niet gehoord dat ik net zei dat ik geen toerist ben kereltje ? Da’s bijna het dubbel van de normale prijs…’
‘O.K. Boss, omdat de dame zo lief lijkt, een prijsje, speciaal voor haar: 120 Bath.’ Hij knipoogde naar Wanpen maar die negeerde hem straal.
‘ Ik geef je 80 Bath, geen cent meer…’
‘100 Bath…’
‘Nee, 80, ben jij écht doof of doe je maar alsof..?’
Mister Tuktuk draaide zich verbolgen om: ‘100 Bath of je kan te voet’
‘O.K. dan gaan we te voet’ en J. gebaarde naar Wanpen. Terwijl ze zich in beweging zetten gromde Mister tuktuk nog ‘Stomme Farang, tsjeu aray ? Hoe heet jij ? Cheap Charly misschien..?’
Ze waren nog geen vijf stappen verder of één van Mister Tuktuk’s collega’s die met enig leedvermaak heel de discussie had staan beluisteren, greep hem bij de bovenarm en zei ’80 Bath mister ? Stap maar in….’ Met een monkellach op de lippen verdwenen Wanpen en J. een paar seconden later gezwind, in een wolk van uitlaatgassen, uit het zicht van Mister Tuktuk.
Ze lieten zich afzetten op Ratchadamnoen Klang bij de grote rotonde aan het Monument voor de Democratie. ‘Wist je dat dit stuk van de laan, met die art-deco gebouwen uit de jaren dertig gebruikt werd als achtergrond voor het filmen van de Hollywood kaskraker Good Morning Vietnam ?’ vroeg J. terwijl het met een hoofdknik de richting aangaf. Voor de zoveelste keer in de ruim zes jaar dat ze nu voor J. werkte was Wanpen verbaasd over de bizarre en vaak nutteloze kennis die haar baas te pas en te onpas meende te moeten etaleren…
‘Laat ons hopen dat de rusteloze geest van Robin Williams hier niet ronddwaalt..’
‘Hopelijk niet. Ik heb al genoeg aan één flauwe grappenmaker’, repliceerde Wanpen gevat.
En dàt vond J. dan weer onweerstaanbaar grappig.
Met een brede grijns betraden ze Methavalai Sorndaeng. Een erg klassiek en een beetje ouderwets ogend restaurant maar desalniettemin met een Michelinster beloond. Dit etablissement was, sinds de opening in 1957, uitgegroeid tot een gevestigde culinaire waarde in de Stad der Engelen, inclusief de in kraaknette, witte gesteven jasjes geuniformeerde kelners die zo uit een sixties James Bondfilm leken te zijn ontsnapt. Hier alvast geen gekunstelde liflafjes, vreemde emulsies, geleuter over cuisson of moleculaire experimenten, maar flinke porties oerdegelijke en vooral dagverse Thaise keuken. Meer moest dat vandaag voor hen heus niet zijn. Wanpen was verrast door z’n keuze, maar dergelijk grillig gedrag was ze al wel langer van hem gewend. J. van zijn kant hield absoluut niet van live bands en zeker al niet als ze veel te luid speelden, maar hij was vandaag meer dan bereid om voor Wanpen water bij de wijn te doen want ze had het méér dan verdiend. J. kon af en toe als een échte grumpy old man kribbig uit de hoek komen, maar in feite apprecieerden al zijn werknemers, zélfs Kaew, zijn ruwe bolster en vooral zijn blanke pit.
Ze hadden enige moeite om hun keuze te maken uit het zwaar ingebonden en niet minder dan veertien pagina’s tellende menu. Na heel wat over en weer gediscussieer werden ze het eindelijk eens. Wanpen nam als voorgerecht een licht pikante Yam Tuuwa Phlu, een fris slaatje van krokante groene boontjes, fijngemalen varkensgehakt, garnalen, gezouten eieren en geroosterde chili, terwijl J. met overtuiging voor de Yam Taleey, een zeevruchtenslaatje ging. Geen van beiden had spijt over hun keuze, integendeel. Als hoofdschotel kozen ze samen voor wat een heerlijke Gaeng Luang, een zuiderse viscurry bleek te zijn. Nog een traditioneel mierzoet nagerechtje en ze stonden in de invallende schemering weer op straat waar net de verlichting van het Democratiemonument aanfloepte.
Wanpen die niet al te vaak in de Stad der Engelen kwam, wilde, nu J. blijkbaar in een goeie bui was, het onderste uit de kan halen. Morgen vloog ze al terug naar het Verre Noorden. ‘Plies J., kunnen we nog iets gaan drinken op Khao San Road, plies, plies…?’ Ze had al vele wilde verhalen over het in de ogen van vele Thai exotische backpackergebeuren gehoord en wilde er, nu ze de kans had, zelf getuige van zijn.
‘Ja hoor, ‘ lachte hij, ‘geen probleem. We zijn bij wijze van spreken op een boogscheut van Khao San , dus ja, waarom niet ?’
J. voelde zich psychisch te slap om een nieuwe confrontatie op leven en dood aan te gaan met een ongetwijfeld opnieuw erg beloquente tuktuk-bestuurder en daarom besloten ze deze keer een taxi naar Chakrabonse Road te nemen. Onderweg vroeg J. ‘Heb je er iets tegen als ik eerst wat voorraad insla ?’
‘Nee hoor, doe maar…’ Wanpen had er het raden naar wat hij nu weer precies bedoelde maar ze was het nu eenmaal gewend dat haar werkgever op tijd en stond in raadsels sprak.
J. liet de taxi halt houden op de hoek met Ram Butri op een paar honderd meter van Thanon Khao San oftwel Khao San Road dat zich zichtbaar aan het opmaken was voor weer een lange nacht. Ze wandelden de drukke straat, in feite een brede steeg met gezellige terrasjes in en gingen op het einde naar links. Halfweg de straat stopte J. Wanpen had het kunnen weten… Een blauw/wit bord etaleerde Ton’s Bookseller. Een lange smalle, twee verdiepingen tellende winkel die volgepropt stond met een keur aan netjes in plasticfolie verpakte en vooral erg zacht geprijsde tweedehands boeken in het Engels, Frans, Duits, Spaans en Nederlands. Boeken die de backpackers die de buurt frequenteerden, kwijt wilden of hadden ingeruild, een onophoudelijke instroom veroorzakend van voor J. vaak verrassende en soms intrigerende titels. Als J. in de Stad der Engelen verbleef kwam hij hier geregeld poolshoogte nemen of een praatje slaan met de eigenaar die net als hij zijn liefde voor het betere boek niet onder stoelen of banken stak. J. was in een milde bui en besloot Wanpen’s geduld niet te lang op de proef te stellen. Hij kocht de oorlogsmemoires van Direk Jayanama, die tijdens WO II de Thaise ambassadeur in Tokio was geweest en ‘River Kwai Railway’, het al lang overal uitverkochte standaardwerk van de militaire historicus Clifford Kinvig over de op bevel van de Jappen door dwangarbeiders en Westerse krijgsgevangen aangelegde Burma-Siam Railway, beter bekend als de Spoorweg des Doods. Tot zijn verassing zag hij op het laatste ogenblik nog een boekje dat hij al heel erg lang zocht, de detectivepocket ‘Greenwich Killing Time’ van Kinky Friedman, de legendarische leadzanger van de al even legendarische Texas Jewboys. Het boekje was wel wat verpieterd, maar hey, je kan niet alles hebben in het leven…
‘En nu, op naar Thanon Kao San’, zei J. ‘Ik heb jou al te lang van dat Sodom & Gommorra weggehouden, ‘ sprak hij berouwvol terwijl hij Wanpen bij de arm nam. Als ze al verrast was door dit gebaar dan liet ze dit niet merken. J. was duidelijk in z’n nopjes met zijn vondst. Op de hoek met Chana Songkhram Alley hielden ze halt. ‘Ik ga een geheimpje met je delen’, fluisterde hij in haar oor.
Verbaasd keek ze hem aan. Hij knipoogde en fluisterde opnieuw: ‘Het is een van de best bewaarde geheimen in deze stad…’ Nu was ze pas echt benieuwd. Alhoewel, met J. wist je nooit. Hij nam haar opnieuw weer bij haar arm, zette monter een paar passen naar links en opende met een brede zwaai achter een streetfood-kraampje een onooglijk poortje dat Wanpen zelfs niet opgemerkt had. ‘Welkom op de kortste en geheimste route tussen Thanon Phra Athit en Thanon Khao San ‘ zei hij met iets van trots. Wanpen was weer eens verbluft. Ze waren op het terrein van Wat Chana Songkhram beland. Een koninklijke tempel die een oase van rust was in dit erg hectische deel van de stad. Ze liepen op de smalle weg, tussen de woonvertrekken van de monniken en voor de ogen van de verraste Wanpen doemde een schitterend geproportioneerde en erg hoge Ho Rakang of klokkentoren in Ratanakosin-stijl op, die bij nader toezien bovenop de toegangspoort van de tempel was gebouwd. Dit was niet zomaar een klokkentoren, maar duidelijk de Rolls Royce onder de klokkentorens in de Stad der Engelen .
‘Goh, hoe mooi… ‘ zei ze verbaasd.
‘Kom,’ zei hij,’ we gaan naar boven’ en meteen voegde hij de daad bij het woord. Zij volgde nieuwsgierig en belandde samen met hem in de klokkenkamer, waar niet alleen een paar grote en mooi gepatineerde bronzen klokken hingen maar waar ook een stel enorme, manshoge Japanse trommels stonden. ‘Ze hebben hier wellicht last van vaste langslapers,’ grapte J. terwijl ze terug de twee trappen afdaalden. Toen ze door de poort met de opvallend dikke muren wilden wandelen sprongen er plots twee potige kerels uit de schaduw tevoorschijn. Nog voor de naar zijn pistool tastende J. had kunnen reageren, had één van hen een vlijmscherp glinsterende stiletto op de keel van de van angst versteven Wanpen gezet, terwijl de ander een kleine, maar op deze afstand beslist dodelijke Ruger LCP op z’n voorhoofd richtte. Langzaam hief J. z’n handen terwijl hij razendsnel zijn opties overwoog. In drie seconden realiseerde hij zich met een schok dat die er niet waren. Deze confrontatie zou hij, hoe pijnlijk ze ook mocht aflopen, passief moeten ondergaan. Wanpen mocht geen risico lopen. Als haar iets door zijn schuld overkwam zou hij het nooit zichzelf vergeven.
‘Wat willen jullie ? Geld ? Neem maar, ‘ zei J. ‘Maar laat haar los.’
‘Jij hebt geen eisen te stellen mannetje,’ zei degene die Wanpen in een stevige greep hield.
‘Wat wij willen is duidelijk, hufter, ‘ grauwde de kerel met de Ruger én met een Khmer accent. ‘Stop met je neus in andermans zaken te steken of het zal je berouwen.’
‘Waar heb jij het in Godsnaam over ?’
‘Al vergeten wat er met je vriendje Tanawat is gebeurd misschien ? Hoe vaak moeten we jou eigenlijk waarschuwen ? De volgende keer beland je niet in een afvalcontainer maar in een vrieskist bij de lijkschouwer…’
Op dat ogenblik werden aan de binnenzijde van de kloostermuur twee motoren gestart. De twee kerels stapten achteruit zonder hun blikken af te wenden.
‘Waag het niet om gekke dingen te doen,’ zei de Ruger. ‘Je bent per slot van rekening in een klooster…’ Het tweetal sprong gezwind achterop de motoren en vlogen met een rotvaart de bocht om, door de smalle steeg, die net breed genoeg was voor een auto en die tussen de tempel en de kloosterschool recht naar Khao San Road leidde. Een agent, die net uit het politiekantoor aan de overzijde van de straat kwam, keek hen verbluft na terwijl ze roekeloos, met hoge snelheid tussen het verkeer door laveerden.
J. liep meteen naar zijn werkneemster. ‘Gaat het Wanpen ? Kijk naar mij.’
Ze stamelde ‘What the Fuck..!’ Ze keek hem recht in de ogen ‘Als dat jouw idee van een verrassend uitje op zaterdagavond is, dan bedank ik voortaan daarvoor…’ zei ze gemaakt verbolgen. J. kon het niet verhelpen maar hij moest lachen. ‘Goh, jij bent wel een harde tante hé ? Volgende keer mag jij het pistool hebben..’ Nu moest ook zij lachen…
‘Dit is waarschijnlijk niet het goede ogenblik om loonsopslag te vragen zeker ?’ vroeg ze aarzelend. Nu proesten ze het samen uit. Er waren minder aangename manieren om de schok te verwerken.
‘Wat doen we nu ? Naar de politie gaan ? ‘
‘Nee, we moeten geen slapende honden wakker maken.’
‘Ze moeten ons vanaf de loft hebben gevolgd.’
‘Ja, dat denk ik ook. Hoe hadden ze anders geweten dat we hier waren ?’
‘Eén zaak is zéker: jouw ultrageheime route is blijkbaar toch niet zo geheim..’ Opnieuw moesten ze lachen.
‘Kom kanjer, je hebt wel een glaasje verdiend.’ Ze stapten met nog lichtjes knikkende knieën richting Khao San en verdwenen in de kolkende, dicht opeengepakte massa fuifnummers.
Drie uur later had J., voor alle zekerheid, Wanpen in een ander hotel ingecheckt en meteen ook een andere terugvlucht geboekt. Je moest je geluk niet op de proef stellen. Toen hij terugkwam in de loft was het al na middernacht. Hij dropte zijn tasje met de aangekochte boeken op een flink in de was gezet rozenhouten kastje bij de deur en knipte het licht aan. Tegen z’n verwachtingen in werd hij niet verwelkomd door het vrolijke geblaf van Sam. Vreemd. Hij riep een paar keer luid ‘Sam ! Saaaam !’ maar kreeg geen respons. Of toch… Het vage, klagelijke janken dat hij buiten meende te horen, deed de haartjes in z’n nek rechtop staan. Met een bang voorgevoel naderde hij, voetje voor voetje, pistool in de aanslag richting terras. Hij dook door de half open staande schuifdeur en nam dekking achter de fors uitgevallen, meer dan een meter hoge houten plantenbakken van zijn daktuintje. Het duurde even voor z’n ogen aan het halfduister gewend waren. Voor zover hij kon zien was er niemand op z’n terras, maar je wist maar nooit… Hij wachtte minstens twee minuten en merkte verontrust dat het gejank in volume begon toe te nemen. Hij sprong tevoorschijn en rolde meteen over zijn schouder door naar de hoge rand van z’n zwembad. Voorzichtig keek hij rond en toen hij er zeker van was dat alles veilig was, stond hij op en stapte in de richting van het gejank. ‘Godverdomme Sam !’ Z’n trouwe viervoeter keek hem met grote, dankbare ogen aan. Kwispelstaarten was er echter niet bij. Een of andere smeerlap had hem met z’n ketting vastgelegd aan de gietijzeren balustrade van het terras en hem dan in een topzware betonnen afvoerpijp gepropt, die tegen de balustrade was gerold. De sukkel zat potvast geklemd, alleen z’n snuit stak uit de pijp. Niet zonder moeite kon hij het dier bevrijden. Stram maar dankbaar likte Sam z’n handen en pas toen zag J. de boodschap. Op de pijp was met vaste hand in rode verf ‘Laatste waarschuwing !!!’ gespoten…
Hoofdstuk 19.
Twee dagen later stond J. Kaew op te wachten in de lawaaierige aankomsthal van Don Mueang. Hij kon al van in de verte aan de lichaamstaal van de Bolle zien dat er iets compleet, maar dan ook compleet mis was. Ze namen zwijgend een taxi en om te vermijden dat ze gevolgd werden, liet J. de bestuurder na een rit van amper een paar minuten plots afslaan en hen afzetten bij het Bangkok Museum of Contemporary Art, het MOCA. Hier waren gewoonlijk nauwelijks bezoekers te vinden en hij nam samen met Kaew plaats op een bankje in één van de zalen vanwaar ze iedereen konden zien binnenkomen.
‘Oke, brand los,’ begon J.
‘Ik wil dat je naar mij luistert en me niet onderbreekt’ zei Kaew. ‘M’n broer deed eerst of z’n neus bloedde maar toen ik over 838 en Anuwat begon, merkte ik dat hij zijn oren spitste. Hij vroeg me hem een paar uur respijt te geven en verdween uit m’n hotelkamer.’
‘En…?’
‘ Al van in de vooravond zat ik tevergeefs op m’n kamer op hem te wachten. Je begrijpt dat ik met de minuut nerveuzer werd maar pas kort voor middernacht belde hij me op. Hij had, naar hij zelf beweerde, explosieve informatie voor ons maar hij moest eerst nog twee mensen spreken voor hij me opnieuw zou ontmoeten. Pas de volgende dag kwam hij kort voor de middag terug en vertelde me een onwaarschijnlijk verhaal.’ Kaew keek J. recht in z’n ogen en zei op een ernstige toon: ‘Ik denk dat je best je opdracht teruggeeft als je leven je lief is. Je hebt echt geen flauw benul wie je op het spoor bent…’
‘Nee, dat klopt, maar jij gaat ongetwijfeld licht in mijn duisternis brengen.’
‘We moeten terug in de tijd, naar het einde van 1978 in Cambodja. Een periode die het begin van het einde inluidde voor de Khmer Rouge. Die Khmer Rouge waren hartstikke gek. Hun jaartelling, hun Jaar Nul, begon in 1975. Het jaar dat ze macht hadden gegrepen in Cambodja en het land terug hadden gekatapulteerd naar de Steentijd. In de amper drie jaar tijd waarin ze de plak zwaaiden in Cambodja slaagden ze er in om bijna een kwart van de bevolking over de kling te jagen.’
‘Ja kerel, dat weet ik ook wel.’ J. klonk ongeduldig.
‘Ik heb gevraagd om mij niet te onderbreken… Gewoon om even te duiden. Toen op 25 december, Kerstdag 1978 de eerste Vietnamese troepen, gesteund door de Sovjet-Unie Cambodja binnenvielen om de Khmer Rouge uit te schakelen alarmeerde dit de Thaise regering en vooral de top van de Thaise strijdkrachten. Naargelang de Vietnamezen terrein wonnen en het Khmer Rouge-regime desintegreerde, nam de ongerustheid in Bangkok toe. Maar ook de Chinezen, die de Sovjets niet vertrouwden en de Amerikanen die nog een appeltje te schillen hadden met de Vietnamezen, volgden met argusogen wat er gebeurde in deze uithoek van Zuidoost Azië.
In 1979 waren er verschillende fracties, gaande van de op de vlucht gejaagde Khmer Rouge tot de schamele restanten van de gewezen royalistische troepen die na de val van Phnom Penh in 1975 in de jungle waren ondergedoken, die allemaal één gemeenschappelijke vijand hadden, met name de Vietnamezen. Deze groepjes aangevoerd door meedogenloze Warlords, met in hun voetspoor tienduizenden vluchtelingen, hielden zich op in het grensgebied met Thailand en voerden een waar schrikbewind in de geïmproviseerde vluchtelingenkampen.
Thailand, beducht voor de schijnbaar ongebreidelde territoriale expansiedrang van Hanoi, wou met deze groepen een anti-communistische verzetsgroepering oprichten die de Vietnamezen diende te bestrijden. Maar ook prins Sihanouk die in februari 1973 partij voor Pol Pot had gekozen maar in 1976 in ongenade was gevallen, wou een eigen strijdmacht oprichten zodat hij niet langer afhankelijk zou moeten zijn van de, in zijn ogen verraderlijke Khmer Rouge. De Thaise legertop faciliteerde de creatie van het Khmer People’s National Liberation Front (KPNLF). Met de hulp van de C.I.A. werd een speciale Thaise militaire eenheid, Task Force 838 opgericht die de KPNLF-strijders diende te adviseren en op te leiden.’
‘Zei je nou net 838 ?’ J. klonk op en top verbaasd.
‘Yep. Task Force 838.’
‘Dus Tanawat verwees expliciet naar deze eenheid ?’
‘Daar ben ik wel zeker van. ‘
J. wist niet of Kaew aan het doordraaien was dan wel of hij écht een spoor had ontdekt. Dit klonk allemaal zo, maar dan ook zo vergezocht. Aan de andere kant had hij altijd op Kaews informatie en inzichten vertrouwd en was hij nog nooit bedrogen uitgekomen. Maar dit leek zo ongeloofwaardig…
‘Op het ogenblik dat de Khmer Rouge in een hopeloos lijkend achterhoedegevecht met de oprukkende Vietnamezen waren gewikkeld en zich terugtrokken in het grensgebied met Thailand, stuurde de Thaise legertop een zekere kolonel Chavalit Yongchai naar Parijs om er onder de in ballingschap levende Cambodjaanse gewezen officieren te ronselen om het kader van de KPNLF– strijdmacht te vormen. Zijn belangrijkste aanwinst was zonder twijfel generaal Dien Dei, een virulente anti-communistische houwdegen. Kolonel Yongchai was op zijn missie in Frankrijk vergezeld door kapitein Aran Narong. Deze laatste was, op z’n zachtst gezegd, een intrigerende figuur. Hij was één van de naar schatting 38.000 Thaise militairen die, na een basistraining in Kamp Lat Ya in de provincie Kanchanaburi, tussen 1965 en 1972 in de rangen van de zogenaamde Free World Military Assistance Forces aan de zijde van de Zuid-Vietnamezen en Amerikanen het communistische Noord-Vietnamese Volksleger en de guerrilla’s van de Vietcong hadden bestreden.
Aran Narong was een goede militair. Hij stelde geen vragen, volgde z’n bevelen op en stond zijn mannetje in ‘The Land of Fighting Ghosts, Burning Shit & Daytime Sex ‘ zoals de Thaise vrijwilligers Vietnam noemden. Hij was naar de oorlog getrokken als een jonge sergeant in het Queen’s Cobra Regiment maar werd na z’n eerste tour of duty geselecteerd om in het door de VS gerunde Special Warfare Centre bij Nha Trang een bijzondere opleiding te volgen als verkenner in lange afstand-missies. Over wat er de volgende jaren met hem gebeurde is nauwelijks iets terug te vinden. Alles is classified information en zelfs m’n broer, met al z’n connecties, had moeite om ook maar iets van bruikbare info boven te spitten. Het staat vast dat Narong in 1969 gewond werd door mortiervuur en dat hij in 1972 tot luitenant is bevorderd. Maar daar blijft het dan ook bij. Mijn broer, die een aantal Vietnam-veteranen had gecontacteerd, botste op een muur van stilzwijgen wanneer hij Narongs naam te berde bracht. Eén van z’n gesprekspartners wilde na heel lang aandringen wel kwijt dat Narong na Vietnam, met de Amerikaanse Special Forces had deelgenomen aan geheime missies in Laos en Cambodja. Hij dacht de Amerikaanse militaire inlichtingendienst of misschien zelfs de C.I.A hem als huurmoordenaar had ingezet om ver in het buitenland communistische agitatoren op te sporen en van kant te maken. Narong heeft, volgens de zegsman van m’n broer, zoveel mensen afgemaakt dat ie ze zich niet eens allemaal nog kan herinneren….
Maar terug nu naar 838. Kolonel Yongchai gaf Aran Narong en een aantal andere betrouwbare officieren carte blanche om Task Force 838 uit de grond te stampen. In een mum van tijd, hadden ze een indrukwekkende prestatie geleverd want een hele ondersteunende infrastructuur in het grensgebied met Cambodja op poten gezet. Naast het opslaan en verdelen van wapenvoorraden voorzagen de Thaise troepen in zowat alle denkbare vormen van logistieke hulp. En last but not least staken ze de guerrilla’s ook nog bereidwillig een handje toe door hen van op Thaise bodem aanvallen op hun tegenstanders te laten lanceren. Sterker nog ze lieten ook nog eens opgejaagde guerrillatroepen hun toevlucht zoeken in Thailand. De Thaise regering, waar de militairen toen, net als nu, een flinke vinger in de pap hadden, deed alsof haar neus bloedde en ontkende staalhard elke betrokkenheid.
Heel het opzet van Task Force 838 kreeg een andere wending toen de Thaise legertop, hiertoe aangespoord door China en de Verenigde Staten en gedreven door de vrees voor de Vietnamezen, besloot om de laatste restanten van de Khmer Rouge die in de grensregio vochten om te overleven, bescherming te bieden. In plaats van op hen te jagen, stonden de mannen van Task Force 838 nu plots in voor de communicatie tussen het Thaise leger en de Khmer Rouge. De redenen voor deze bizarre wending waren legio. De Chinezen, die ooit de Grote Vrienden waren geweest van de Vietnamezen beschouwden zich verraden nadat Vietnam in november 1978 een Vriendschapsakkoord met de Sovjet-Unie had ondertekend. De Thai die zich na het einde van de Vietnamoorlog in 1975 opgelicht voelden door de Verenigde Staten probeerden nu de Chinezen te paaien. Terwijl de C.I.A. plots de Khmer Rouge-kaart trok omdat ze vijanden van de Vietcong waren en omdat de Amerikanen zich sowieso slechte verliezers toonden.
Het leger zette, met steun van de Amerikanen, speciale eenheden op poten die niet alleen het inlichtingenwerk en de logistieke relaties met de Khmer Rouge maar ook met de regionale taskforce aan de grens moesten verzorgen. De coördinatie van de relaties met de Khmer Rouge was de taak van Task Force 838 terwijl Special Warfare Unit 315 de Khmer Rouge van wapens en inlichtingen voorzag. Toen duidelijk werd dat sommige officieren van 838 betrokken waren bij illegale activiteiten en vooral zichzelf door hun monopoliepositie op de zwarte markt en met smokkel verrijkten, werd ingegrepen. Sommige officieren werden overgeplaatst en de eenheid werd afgebouwd. Alhoewel de Thaise militaire overheid bij hoog en laag beweerde dat 838 in maart of april 1994 zou ontbonden zijn valt het niet te ontkennen dat tot ver in de jaren negentig de Thaise Special Forces een band hadden met de Khmer.
Narong was een vechtmachine, maar een slimme vechtmachine die wist wat er op de wereld te koop was en waar wat te halen viel. Op één of andere manier, wellicht via de Khmer Rouge, moet hij in contact zijn gekomen met een even slimme, maar beginnende crimineel. Deze crimineel, die vooral op tropisch hardhout beluste rijke Chinezen onder zijn cliënteel had, kon via via, een belangrijke stroman worden in het leveren van Chinese wapens en munitie aan de Khmer Rouge. Beijing was sowieso al niet erg opgezet met het nieuwe regime in Cambodja. Anuwat en Narong zetten een handeltje op dat bijzonder lucratief werd. In ruil voor wapens, benzine en voorraden bezorgde de Khmer hen alles waar ze maar om vroegen, van illegaal gekapt teakhout – het begin van Anuwats carrière in de houthandel – over antiek tot edelstenen.
‘En jij denkt dus dat deze Aran Narong achter de diefstal en de moorden zit ?’
‘Ik niet alleen, mijn broer is er van overtuigd dat hij op één of andere manier met deze zaak te maken heeft. ‘
‘Maar hoe en vooral waarom ? ‘
‘Dat is de hamvraag. Volgens mijn broer en zijn weinig spreekgrage informanten moet er in het verleden iets erg zijn fout gelopen. Veel van de informanten menen overigens dat Narong al een hele tijd geleden is gestorven…’
‘Zo, we jagen dus op een spook ?’
‘Geen idee. Mijn broer is er, na enig aandringen, mee akkoord gegaan om één van de gewezen kaderleden van de Task Force 838 op te sporen. We hebben in drie dagen met hem een afspraak hier in de stad. Dan zullen we wellicht meer weten..’
Wordt vervolgd…..
Over deze blogger
Lees hier de laatste artikelen
- Achtergrond22 oktober 2024Si Satchanalai & Chaliang Historical park: de omweg meer dan waard
- Eten en drinken17 oktober 2024Culinaire herinneringen van een bourgondisch tafelaar – Chinatown & Yaowarat road (Bangkok)
- Bezienswaardigheden3 september 2024Het dak van Thailand – Doi Inthanon
- Achtergrond21 augustus 2024Thailand… om dichterlijk van te worden…
Goede combi van geschiedenis en klassieke PI, mijn complimenten!
Maar een taxi nemen van Methavalai Sorndaeng naar Rambuttri/Khao San is wel heel erg lui, loopje van niets.
Die ‘kortste en geheimste route’ is oude koek eerlijk gezegd en na 6en niet toegankelijk, maar dat mag de pret niet drukken.
Good Morning Vietnam blijft een uitstekende film met persoonlijk veel goede herinneringen, ik werkte een paar dagen als extra destijds 😉