De avondzon hing laag boven de horizon, rood en verzengend en leek de stad zelf in brand te steken. Dit was z’n thuis, dacht Jesse of althans de plek die hij als thuis had geadopteerd.

Sinds hij acht maanden geleden zijn rugzak en z’n prille twintig jaren op Schiphol had achtergelaten was alles wat hij ooit van plan was geweest ergens onderweg tussen Bangkok en Chiang Mai uit zijn handen gegleden. Hij had het gevonden, het gevoel dat hij altijd zocht en Thailand had hem die vrijheid gegeven. Maar vrijheid bleek een illusie. Niets was gratis, nu was zelfs dat euforische gevoel uitgewist door één harde realiteit: hij was blut.

Hij zat in een vervallen hostel, z’n blik gericht op een peertje dat aan het plafond bungelde, de ventilator die tevergeefs zwoegde tegen de tropische hitte. Jesse’s shirt plakte aan z’n rug, z’n hersenen leken net zo vastgeplakt te zitten in een kluwen van gedachten, ideeën, plannen, die steeds eindigden met dezelfde vraag: Hoe ga ik hier blijven?

Het antwoord diende zich sneller aan dan hij kon geloven. Als een signaal, een omineuze handdruk van het lot, blonk het goud hem tegemoet in een etalage op de hoek van de straat. Een goudwinkel precies tussen een fruitkraam en een massagezaak geprangd, zoals zoveel winkels in de stad. De eigenares was een klein frêle vrouwtje die haar zaak altijd even nauwgezet schoonmaakte en onbewust een routine had die bijna uitnodigend was voor iedereen die de kunst van het observeren machtig was.

Een week lang bekeek Jesse het tafereel. Elke ochtend kwam ze aan om exact half negen en sloot de winkel precies om zes uur ’s avonds. Binnen zag hij haar zitten, hoe ze af en toe met een knik in slaap leek te vallen. Terwijl de dagen voorbijtrokken, voelde hij hoe de onrust plaatsmaakte voor een vreemd soort kalmte. Het was alsof zijn lichaam zich voor zijn geestelijke strijd had afgesloten, een muur van koude berusting die zich om hem heen had opgetrokken.

En op een nacht, met niets anders dan het licht van een volle maan die zijn smoezelige hostelkamer binnenviel, wist hij dat hij het zou doen. Hij zou de winkel overvallen en zichzelf nog één keer in een kans op een nieuw begin onderdompelen.

De dag brak aan, hij stond zenuwachtig buiten de winkel net om de hoek, het hart kloppend in z’n keel. Zijn hand gleed naar z’n gezicht, zijn nieuwe zonnebril en pet voelde zwaar en ongemakkelijk, maar ze zouden hem onherkenbaar maken. Tenminste, dat hoopte hij. Hij deed een snelle scan van de straat; de vertrouwde chaos van motorbikes, toeterende tuktuks en toeristen die nietsvermoedend selfies maakten met een kokosnoot in de hand. Niemand leek hem op te merken. In zijn hoofd klonk een echo van z’n eigen stem: “Dit is de kans. Mijn laatste wanhopige kans.”

Hij deed de deur open, z’n rugzak nonchalant over z’n schouder, alsof hij gewoon een argeloze backpacker was die in een opwelling besloot wat sieraden mee te nemen als herinnering. Het belletje boven de deur rinkelde en het vrouwtje keek op, niet verbaasd, eerder nieuwsgierig. Jesse glimlachte kort en precies op dat moment, voordat hij zich kon bedenken, ging alles op de automatische piloot.

Zijn handen bewogen met een zelfverzekerdheid die hij niet had gevoeld sinds die eerste momenten van pure vrijheid. Zijn stem klonk scherp, harder dan hij had bedoeld. “Geef alles wat je hebt”, hoorde hij zichzelf zeggen met een trillende zelfverzekerdheid die hij nauwelijks kon verklaren. De vrouw verstijfde, de paniek in haar ogen zo tastbaar dat het even door zijn masker van bravoure sneed. Hij haalde een oud zakmes uit zijn broekzak, het mes glimmend als een symbolische weerspiegeling van z’n verloren onschuld en zwaaide het zonder erbij na te denken.

“Niet schreeuwen. Doe wat ik zeg,” zei hij, hoewel hij zelf nauwelijks geloofde wat hij deed. Het hele tafereel voltrok zich in een waas van adrenaline. En terwijl de vrouw langzaam sieraden in een tasje begon te stoppen, voelde hij z’n eigen angst naar de oppervlakte kruipen. Dit was het moment, dacht hij. Hier moest het anders. Hier kon hij terug. En net op het moment dat hij de winkel wilde verlaten, met de buit nog onwerkelijk zwaar in zijn tas, hoorde hij iets wat klonk als de doodsklok.

Een sirene. Blauwe lichten. De deuren gingen open en in een flits voelde hij de handen om zijn pols slaan. De realiteit trof hem als een mokerslag. Hij was te laat.

De rechtszaal, slechts enkele dagen later, was stil. De hitte van het tropische Thailand leek even verdwenen, vervangen door de kille formaliteit van de rechter die hem aankeek met een mix van teleurstelling en minachting. Vier jaar, klonk het veroordelend. Vier jaar in een Thaise cel. De ironie voelde bijtend, bijna als een straf van het lot zelf. Hij wilde blijven, kostte wat het kost. En nu kreeg hij, precies dat, gevangen in het land dat hij zo had liefgehad.

De gevangenis was een heel ander Thailand. De muren waren kaal en vochtig, de lucht gevuld met muffe penetrante geuren van zweet, rot hout en schimmel. Zijn celgenoten, waaronder een oude man met een rij knokkels die eruitzag als marmeren klimstenen, zat vaak te mompelen in een taal die Jesse nauwelijks begreep. Hij keek niet om, hij sprak niet, maar de oude man gaf een vreemde onzichtbare vorm van troost.

“Why?” vroeg de oude man op een avond. Zijn Engels was gebroken, maar de vraag leek universeel, Jesse kon niet anders dan glimlachen om de bitterheid van zijn eigen antwoord.

“Freedom”, zei hij zacht, alsof het woord een gebed was, een vervlogen droom. “Ik wilde… vrij zijn, man.” De oude man knikte traag, alsof hij een antwoord had gekregen dat hij al kende. Hun stilte sprak, een rouwend gesprek dat enkel werd gedeeld door hen die wisten wat verliezen betekende.

Terwijl de dagen in elkaar vloeiden en de muren van de gevangenis meer gingen voelen als het pantser van een gevangen ziel, begon Jesse z’n verlangen naar vrijheid te herzien. De wereld buiten die stralende, chaotische wereld, werd steeds verder een herinnering, een oud verhaal dat hij in zichzelf vertelde om de tijd te doden. Thailand had hem vast en hij besefte dat het nooit echt de vrijheid was geweest die hij had gezocht. Het was iets anders, iets diepers, misschien wel de vrijheid van hem zelf.

En soms, in de kille nachten, met alleen het geluid van schrapende krekels en het mompelen van z’n celgenoten, kon hij het bijna waarderen. Hij voelde zichzelf oplossen in de schaduwen van zijn eigen fouten. Thailand had hem verleid, verdoofd, nu gevangen en hij liet het toe…

Over deze blogger

Farang Kee Nok
Farang Kee Nok
Mijn leeftijd valt officieel onder de categorie ‘bejaard’. Ik woon al 28 jaar in Thailand – probeer dat maar eens na te doen. Nederland was ooit het paradijs, maar het raakte in verval. Dus ging ik op zoek naar een nieuw paradijs en vond Siam. Of was het andersom en vond Siam mij? Hoe dan ook, we waren elkaar goed gezind.

De ICT zorgde voor een regelmatig inkomen, iets wat jullie ‘werk’ noemen, maar voor mij was het vooral een tijdverdrijf. Schrijven, dat is de echte hobby. Voor Thailandblog pak ik die oude liefde weer op, want na 15 jaar zwoegen verdienen jullie wel wat leesvoer.

Ik begon op Phuket, verhuisde naar Ubon Ratchathani, en na een tussenstop in Pattaya woon ik nu ergens in het noorden, midden in de natuur. Rust roest niet, zeg ik altijd, en dat blijkt te kloppen. Hier, omgeven door het groen, lijkt de tijd stil te staan, maar dat doet het leven gelukkig niet.

Eten, vooral veel – dat is mijn passie. En wat maakt een avond compleet? Een goed glas whisky en een sigaar. Dan heb je het wel zo’n beetje, vind ik. Proost!

Foto’s, daar doe ik niet aan. Ik sta er altijd lelijk op, terwijl ik toch weet dat Brad Pitt erbij verbleekt. Het zal wel aan de fotograaf liggen, denk ik dan maar.

Laat een reactie achter

Thailandblog.nl gebruikt cookies

Dankzij cookies werkt onze website het beste. Zo kunnen we je instellingen onthouden, jou een persoonlijk aanbod doen en help je ons de kwaliteit van de website te verbeteren. Lees meer

Ja, ik wil een goede website