Het Ayutthaya van de ‘gewone’ man (en natuurlijk ook vrouw)
Oké, Tino Kuis had me eerder al uitgedaagd en paar dagen geleden Rob V. ook om eens een geschiedenis van de ‘gewone’ man in Thailand neer te pennen. Ik hou wel van een uitdaging en daarom bij deze….
Een torenhoog probleem voor al wie inzicht in de geschiedenis van Thailand probeert te krijgen is dat de historiografie of geschiedschrijving al meer dan twee eeuwen en tot op de dag van vandaag gemonopoliseerd wordt door de Thaise elite in het algemeen en de monarchie in het bijzonder. Zij en zij alleen hebben het land gemaakt tot wat het is. Iedereen die het aandurft deze theorie in twijfel te trekken is een ketter.
Heel binnenkort ga ik over deze aanvechtbare stelling een artikel voor Thailandblog plegen maar vandaag volstaat het te weten dat er – jammer genoeg – gewoonweg niet zoiets bestaat als de ‘geschiedenis van het gewone volk’ in Thailand. Héél, maar dan ook héél af en toe is er wel eens een moedige of overmoedige academicus die het waagt om de nationale mythes of de impact van het vorstenhuis in vraag te stellen, maar hij/zij wordt ofwel meteen terug in het gareel gedwongen of hij/zij blijft een roepende in de academische woestijn…
Eén van de schaarse academici die het waagde de kat de bel aan te binden is Warangkana Nibhatsukit, de decaan van de Kunsten-faculteit aan Silpakorn University. In een studie die Nibhatsukit in 2017 publiceerde werd op basis van geduldig bijeengesprokkeld historisch bewijsmateriaal geponeerd dat het fundament voor de Chakri dynastie en de renaissance van Siam in de Ratanakosin-periode, na de val van Ayutthaya, voor het grootste deel werd gelegd door ondernemende figuren uit het ‘gewone volk’ in plaats van het tot op de dag van vandaag kunstmatig in standgehouden denkbeeld dat dit een prestatie was van de vorst en de hem omringende edelen. Een theorie die ook door Pasuk Phongpaichit van Chulalongkorn University en de historicus Chris Baker wordt gedeeld. Ik bestudeer de intrigerende geschiedenis van Ayutthaya al een kleine tien jaar, meen intussen toch wel iets over de geschiedenis van dit koninkrijk te weten en moet hen gelijk geven.
Door de val van Ayutthaya en de plundering van de stad in 1767 gingen er onwaarschijnlijk veel archivalia onherroepelijk verloren. Het verlies van dit bronnenmateriaal maakt het bijgevolg bijzonder moeilijk om de geschiedenis te reconstrueren. Gelukkig bleven heel wat, vaak erg gedetailleerde ooggetuigenverslagen van erg opmerkzame buitenlanders zoals de Hollandse VOC-koopman Jeremias van Vliet, de Portugees Fernado Mendes Pinto of de Franse edelman Simon de la Loubere bewaard. Uit deze verslagen, die niet alleen door Farang maar ook door Chinezen en Japanners werden opgesteld komt een verhaal naar voor dat haaks staat op de officiële lezing van de Siamese en dus Thaise geschiedenis. Het zijn niet de bloederige oorlogen, onophoudelijke paleisintriges en zelfs niet de schitterende kunst en cultuur geweest die Ayutthaya maakten tot wat het was. Nee, de sleutel tot het opmerkelijke succes van Ayutthaya lag bij het gewone volk.
Tot voor kort ging men er van uit dat het Ayutthaya-rijk op de eerste plaats een rurale samenleving, een op landbouw en rijstteelt gebouwde natie was, in niets of weinig verschillend van de andere rijken in de regio. Deze aanname is echter naar alle waarschijnlijkheid historisch incorrect en moet bijgevolg bijgesteld worden. De transitie van een ruraal naar een stedelijk maatschappijmodel is wellicht in Siam héél anders verlopen dan in de rest van Zuidoost-Azië.
Er kon immers al van voor de Sukhothai-periode genoeg voedsel worden geproduceerd zonder dat het grootste deel van de bevolking dagdagelijks moest ingezet worden bij de productie ervan. Hierdoor werd de focus verlegd van de zorg voor basisbehoeften naar de commercie, productie van goederen en handeldrijven. Boeren werden met andere woorden ambachtslui of handelaren. In functie van deze activiteiten ontwikkelden zich vanaf de zesde en zevende eeuw van onze jaartelling veel strategisch gelegen dorpskernen langs waterwegen of handelsroutes in een snel tempo tot steden. Steden, die op hun beurt bewoners aan het platteland onttrokken. De schaarse gegevens met betrekking tot de demografische evolutie in Siam tussen het einde van het Sukhothai-tijdperk (1438) tot de ineenstorting van Ayutthaya (1767) bevestigen dat een erg groot gedeelte van de bevolking in de steden woonde en werkte. En dat vertaalde zich in concrete cijfers. De Ayutthayaanse kronieken vermeldden 7 steden van eerste rang, zeven van tweede rang en 33 van derde rang. In totaal dus 47 belangrijke (groot)stedelijke centra naast honderden dorpen of een graad van verstedelijking die tussen pakweg de vijftiende en achttiende eeuw zijn gelijke niet kende in de hele regio. Dit is een belangrijk historisch gegeven want een aantal historici zijn langzaam maar zeker tot de conclusie gekomen dat het de dorpen en steden waren die de basis vormden voor het Ayutthayaanse maatschappijmodel. De gezinnen in deze leefgemeenschappen vormden de hoeksteen van het sterk gestratificeerde en hiërarchische opgebouwde Ayutthaya en niet het Hof en de kringen daarrond. Het feodale sakdina-systeem dat was ingesteld door koning Borromatrailokkanat (1448-1488) garandeerde echter de absolutistische vorstelijke almacht.
Er was qua behuizing wel een verschil tussen de centra en de dorpen, gehuchten en woonkernen op het platteland. De families op het platteland woonden over het algemeen genomen in bescheiden hutten die vaak maar uit één of in het beste geval uit twee woonvertrekken bestonden. De belangrijkste bouwmaterialen bleken bamboe en raffia of palmbladeren te zijn. Teak of ander tropisch hardhout werd enkel gebruikt voor de steunbalken en soms ook voor de manshoge palen waarop de meeste van deze hutten waren gebouwd. Dit was niet alleen handig bij overstromingen want de meeste dorpen lagen langs waterwegen maar het was ook om te verhinderen dat hinderlijke dieren zoals ratten te gemakkelijk in de hutten konden binnendringen. Men leefde zowel op het platteland als in de steden meestal in strikt familieverband waarbij grootouders mee inwoonden en vaak zorg droegen voor de kleinkinderen. Bijna alle woningen in de rurale gebieden hadden een gemengde bewoning van mens én dier want de meer welgestelden hielden onder de woning varkens of hadden naast de woning wel een koe- of buffelstal, terwijl de minder gegoeden meestal wel kippen of ganzen hielden.
In sommige delen van het land werden de voedselvoorraden en dan vooral de rijst opgeslagen in op erg hoge palen gebouwde kleine schuurtjes net naast de woningen, die vaak alleen maar met een ladder konden worden betreden. In de stad woonden de minst gegoeden in dezelfde bescheiden hutten als op het platteland maar meer woningen waren met planken en balken in duurzamere houtsoorten geconstrueerd. Bouwen in baksteen of met zandsteen was enkel voorbehouden voor de allerrijksten en de tempels en kloosters. Deze ongeschreven wet belette echter niet dat men bijvoorbeeld wel leem begon te gebruiken dat werd aangebracht op muurwerk van gevlochten takken. Eén zaak hadden de woningen op de buiten en in de stad echter, en dit ongeacht of ze van het gewone volk dan wel van Hi Society-families waren, wel gemeen: er werd geen huis gebouwd zonder voorafgaand instemming van de geesten af te smeken en het prikken van een ritueel astrologisch bepaalde datum waarop men mocht beginnen bouwen.
Ayutthaya wordt in de historiografie afgeschilderd als een welvarend koninkrijk. En daar is wel wat voor te zeggen. Men mag er van uitgaan dat tijdens de Ayutthaya-periode armoede zich vooral manifesteerde op het platteland en niet in de steden. Met uitzondering van langdurige periodes van droogte of overstromingen en natuurlijk in oorlogstijd wanneer oogsten moedwillig werden vernield en voedselvoorraden vernietigd was er nauwelijks sprake van hongersnood. De grote massa had het niet écht breed maar wist zich te beredderen. Uit historisch-sociologisch onderzoek is bovendien gebleken dat de stedelijke bevolking door haar gebondenheid aan regels en gebruiken, méér kans had om ouder te worden dan de rurale bevolking. In de steden werd over het algemeen meer gelet op de voedselkwaliteit, had men beter drinkwater en nam men het nauwer met de hygiëne. Sociale restricties en conventies beperkten geweld en droegen bij tot harmonisch samenleven. De steden en vooral dan de hoofdstad fungeerden bijgevolg in de eerste plaats als commerciële en industriële centra met een wijde, het regionale ver overstijgende, uitstraling. Centra ook waar ambachtslui zoals metaalbewerkers, timmerlui en pottenbakkers onder de bescherming stonden van de vorst, wat op zich weer nieuwe vaklui aantrok.
Ayutthaya lag precies tussen de Golf van Bengalen, de belangrijkst zeeroute naar Europa en de Zuid-Chinese Zee, die Zuidoost-Azië ontsloot. En deze ligging zou voor een ongekende economische bloei zorgen. Het waren op de eerste plaats de vorsten, die een groot deel van de handel in handen hadden, die hiervan profiteerden maar een groot gedeelte van de bevolking wist daar ook op één of andere manier een graantje van mee te pikken. Zo is het bijvoorbeeld een vaststaand feit dat de Mon, de oorspronkelijke bewoners van de regio, een monopolie hadden op alle markten in de Siamese hoofdstad. Een monopolie dat hen beslist geen windeieren legde… Veel lokale handelaars en zakenlui wisten bijvoorbeeld ook te profiteren van het economische protectionisme van koning Prasat Thong die tussen 1629 en 1656 regeerde en die de prerogatieven van buitenlandse handelaren en vooral dan van de VOC probeerde in te kapselen. Hierdoor werden onverwachte kansen gecreëerd voor de kleine lokale ondernemers. Kansen, die de meest avontuurlijk aangelegde onder hen met beide handen aangrepen: Zij sprongen in het gat in de markt dat door het inperken van de buitenlandse handelsactiviteiten was ontstaan of investeerden in innovatieve producten. Een strategie die vruchten afwierp. Het was uit de rangen van deze ondernemende zakenlui dat de setthi of gegoede Siamezen opkwamen, die in feite de kern zouden gaan vormen van een stilaan vaste vorm krijgende middenklasse, de burgerij. Een maatschappelijke klasse die tussen het Hof en het gros van de bevolking kwam te staan.
Deze klim op de maatschappelijke ladder was natuurlijk niet voor iedereen weggelegd. Het gros van de bevolking bleef zuchten onder het omstreeks 1450 door koning Ramathibodi II ingestelde Phrai systeem waarbij de landheren en of lokale besturen (en dit tot ver in de negentiende eeuw) tot drie maanden onbetaalde arbeidsinzet of corvee konden eisen van hun onderdanen. Een ‘gemeenschapsdienst’ avant la lettre, die enkel door de meer begoeden kon afgekocht worden. De rest van de bevolking verloor potentieel een kwart aan jaarinkomen door deze ‘Herendienst’. Men mag in dit verband ook niet uit het oog verliezen dat ten alle tijde in het Ayutthaya-tijdperk – en krijgsgevangenen buiten beschouwing gelaten -ruim 15 % tot minstens 20% van de inheemse bevolking in de hoofdstad slaven waren. Bizar genoeg, meestal door ‘eigen keuze’… Iemand die zijn schulden niet kon afbetalen zag vaak, als laatste uitweg, de mogelijkheid om zichzelf en vaak ook z’n gezin als that of slaven te verkopen aan de schuldeiser. Siam was overigens een van de weinige landen waar deze vorm van slavernij tot in de puntjes geregeld en geofficialiseerd was. De contracten voor deze schuldslavernij bevatten een bepaling van de duur en moesten worden bekrachtigd door de lokale overheid…
Het blijft evenwel een merkwaardig feit dat ondanks het bestaan van systemen als de ‘Herendienst’ en de schuldslavernij, een niet onaanzienlijk aantal Siamezen deze wisten te ontgroeien door geld en aanzien te verwerven via commerciële activiteiten. Dit gegeven was zonder meer revolutionair want compleet nieuw. Voor het eerst speelden rijkdom en bezit en niet afkomst mee in het determineren van iemands sociale klasse. De ‘klassieke’ maatschappelijk – sociale opdeling in twee klassen: het Hof met de munai, de bestuurlijke elite en adel en de rest, het ‘klootjesvolk’ was definitief doorbroken dankzij de meest ondernemende figuren uit het ‘gewone’ volk. Hun inbreng hield in feite een pré-kapitalistische maatschappijordening in en dit lang voor de industriële revolutie in het Westen de definitieve doodsteek gaf aan de sociale verhoudingen die opgeld maakten in het Ancien Régime. In feite is er qua impact slechts één periode in de turbulente Thaise geschiedenis vergelijkbaar en dat is de periode kort na de Tweede Wereldoorlog toen plots op het einde van de jaren vijftig, begin jaren zestig, als bij toverslag een middenklasse ontstond die werd bevolkt door een erg heterogeen samengestelde groep van ambtenaren, academici, kleine en grote ondernemers, welgestelde handelaars en beter opgeleide én betaalde vaklui. Deze opdeling was opnieuw revolutionair en zorgde voor een nieuwe – en nog steeds bestaande – sociale kloof tussen deze middengroep en de grote rest van vaak ongeschoolde arbeiders, boeren en werklozen.
Er is echter één groot verschil tussen wat er een halve eeuw geleden in Thailand gebeurde en wat er een kleine vierhonderd jaar daarvoor in Ayutthaya geschiedde. Onder meer door een uitgekiende huwelijksstrategie slaagde de in Ayutthaya gauw aan belang winnende groep van ‘nouveaux riches’ er behoorlijk snel in om in de adellijke kringen in en rond het Hof te infiltreren waardoor de maatschappelijk status quo van de twee-standenmaatschappij tegen het begin van de Ratankosin-periode volledig wa s hersteld.
De vraag moet overigens gesteld worden of Ayutthaya wel een Siamees, lees Thais succesverhaal was want uit de bewaard gebleven verslagen blijkt dat ruim een vierde van de bevolking van de hoofdstad niet-Siamezen waren. Ayutthaya was een echte etnische smeltkroes en sommige westerse verslagen stelden zelfs dat meer dan veertig procent van de bevolking niet-Siamees was… Deze buitenanders, op de eerste plaats etnische Chinezen maar ook Japanners, Moren, Perzen en Europeanen van divers pluimage waren vrijgesteld van corvee en konden zich bijgevolg vrij door Siam bewegen en onafgebroken, het hele jaar door handel drijven, waardoor zij een stevige concurrentiepositie wisten te verwerven.
Over deze blogger
Lees hier de laatste artikelen
- Achtergrond10 december 2024Wat Phra That Phanom: parel van de Mekongvallei
- Achtergrond29 november 2024Wat Phra Kaew: de tempel van de smaragdgroene Boeddha
- Bezienswaardigheden24 november 2024Het Leng Buai Iaschrijn in Bangkok
- Achtergrond22 oktober 2024Si Satchanalai & Chaliang Historical park: de omweg meer dan waard
Bedankt voor dit mooie verhaal, Lung Jan. Ik kan het er grotendeels mee eens zijn. Veroorloof me een paar aanvullingen.
Het gaat natuurlijk toch weer voor een deel over rijke handelaren, inderdaad vaak van buitenlandse afkomst maar je wees terecht op de sociale wisselwerking die dat met zich bracht. Zij handelden vooral in luxe producten: huiden, ivoor, dure houtsoorten en juwelen. Belangrijker voor de meest zelfvoorzienende economie was de ruilhandel tussen families, dorpen en steden: voedingsmiddelen, kleding, werktuigen, kruiken ed. zoals beschreven in het boek van Chatthip Nartsupha, The Village Economy in the Past (Silworm Books, 1984).
Het munnai in het munnai-phrai systeem moest ik even opzoeken: dat zijn de feodale heren, nai betekent nu nog meneer.
Ook de door mij bewonderde historicus Nidhi Eeoseewong schreef over de minder belangrijke rol van koningen, zie hier:
https://www.thailandblog.nl/achtergrond/nidhi-eeoseewong-historicus-met-een-nieuwe-visie-op-de-thaise-geschiedenis/
De veel voorkomende schuldslavernij (naast de oorlogsslaven) was meestal geen ‘eigen keuze’ zoals nationalistische schrijvers het doen voorkomen. De staat en de wet schreven voor dat schuldeiders de schuldenaren in slavernij konden nemen. Maar ze konden zich wel afkopen.
https://www.thailandblog.nl/achtergrond/slavernij-thailand-herwaardering/
Een boek over ‘het gewone volk’ waar ik veel van leerde en ook toepasbaar is op vroegere tijden:
Carl C. Zimmerman, Siam, Rural Economic Survey 1930-1931,White Lotus Press, 1999
Zimmerman vond het jammer dat in die tijd er zo weinig kippen en varkens in de dorpen waren. Vis was een voorname bron van eiwit. Misschien schrijf ik er nog eens een verhaal over. Het boek staat al voor met strepen en kruisjes.
Tenslotte, citaat ‘…en de grote rest van vaak ongeschoolde arbeiders, boeren en werklozen. ‘ Echt waar?
Ik moet s zoeken waar, maar ik meen gelezen te hebben dat ook de bevolking van bangkok rond 1900 niet eens 50% Siamezen telde.
Mooi stuk beste Jan, bedankt.
Voor verdere achtergronden zijn de diverse werken van Chris Baker en Pasuk Phongpaichit een aanrader. Ook Edward van Roy’s Siamese Melting Pot sluit daar bij aan. Voor wie niet van de boeken is, een bezoekje aan het Thai Labour Museum geeft ook enige uitleg over het klootjesvolk vanaf de 19de eeuw (het Sakdina systeem en de overgang naar de arbeider van vandaag de dag).
– https://www.thailandblog.nl/achtergrond/het-thaise-arbeidsmuseum/
– https://www.thailandblog.nl/achtergrond/de-siamese-smeltkroes-in-de-19e-eeuw/
– https://www.thailandblog.nl/achtergrond/beknopte-geschiedenis-chinezen-thailand-verwerping-en-integratie/
Een mooi en lang verhaal Lung Jan, maar als ik dit alles zo lees.
Dan is er wat aangaande armoede onder de gewone bevolking en extreme rijkdom de Hi soos club er in al die jaren tot op heden weinig veranderd.
Jan Beute.
Beste Lung Jan (ik heb er nu een gezicht bij !)
Heel erg bedankt voor dit interessante stuk geschiedenis. Ik ben zeer geinteresseerd in de geschiedenis van Thailand. Ik ben ook in het bezit van het boek van de heer Terwiel. De meeste boeken beginnen echter in de 13de eeuw.
Maar ik wil ook graag meer weten over de heel vroege geschiedenis van ver voor de 13de eeuw.
Wel heb ik op b.l.com het boek “Thailand History ” Early History, the ThaiPeople Origins and Migration, etc” van auteur Uzo Marvin gevonden. Heeft iemand met dit boek ervaring. Gaat het echt over de vroege periode zoals de titel doet vermoeden.
Of heeft iemand betere ervaringen/informatie over de heel vroege periode.
Alvast mijn dank, Hansest
Beste Hansest,
Er is behoorlijk wat over Thailand in de pré-Sukhothai-periode geschreven. Ik bezit zelf een dertigtal werken over de Thaise prehistorie. Sommige zijn vrij ‘basic’ andere dan weer erg academisch. Een paar aanraders:
‘Handbook of Esat and Southeast Asian Archeology’ door J. Habu (2017)
‘Prehistoric Thailand: From settlement tot Sukhothai’ dor C. Highham & R. Thorasat. Deze Higham heeft een tiental studies over de prehistorie – vooral dan in Isaan gepubliceerd. Eén van de interessantste is
‘Prehistoric investigations in Northeast Thailand’ (1984)
‘The stone and Metal ages in Thailand’ door P. Chardewong
‘Ban Chiang’ doorM. Pietrusewsky
Een interessant stuk Lung Jan!
Dit grote ” Thailand ” heeft nog een lange weg te gaan om tot een democratie te komen
met een eigen identiteit.
Nederland heeft die tijd ook gehad en gekend dus laten we dit land de tijd gunnen!
Alhoewel het nu met de snelle technologische ontwikkelingen wereldwijd het moeilijk zal zijn om
een evenwichtig kader te scheppen!
( Misschien samen met Trump! grapje Chris! )
“dat de historiografie of geschiedschrijving al meer dan twee eeuwen en tot op de dag van vandaag gemonopoliseerd wordt door de Thaise elite in het algemeen en de monarchie in het bijzonder.”
Dat geldt volgens mij voor veel meer landen op deze wereld. En we moeten natuurlijk niet doen alsof de officiele Nederlandse geschiedsschrijving niet een vertekend beeld geeft ten gunste van de edelen,de stadhouders en het koninklijk huis. De gewone Nederlander was ook niet interesant en de kronikeurs werden voor hun diensten betaald door de elite. Pas in de 18e-19e eeuw kwam er aandacht voor de sociale geschiedenis en dat had natuurlijk alles te maken met de verheffing van de arbeidende klasse.Niks nieuws onder de zon.
Kijk, beste chris, het essentiële stukje in het citaat ‘dat de historiografie of geschiedschrijving al meer dan twee eeuwen en tot op de dag van vandaag gemonopoliseerd wordt door de Thaise elite in het algemeen en de monarchie in het bijzonder’ is ‘gemonopoliseerd’ en ’tot op de dag van vandaag’. Dat is wezenlijk verschillend van al die vele andere landen. Overigens is er wat dat betreft ook een kentering in Thailand waarneembaar maar nog niet in de officiële geschiedschrijving bijvoorbeeld in schoolboekjes, de media en propaganda. Durf jij een stukje te schrijven over de gruwelijkheden van sommige (vroegere) Thaise koningen? Veel succes!
ik ken de Nederlandse geschiedenisboekjes van vandaag niet maar misschien kun jij mij helpen.
Staat daar wel een min of meer waarheidsgetouw verhaal in over de slavenhandel van Afrika naar Zuid-Amerika waarin wij erg goed wren. En wat over de politionele acties van het Nederlandse leger in Indonesie?
Beste Chris, ja. Tenminste in mijn geschiedenisboeken middelbare school (zo rond het jaar 2000) kwamen de slavenhandel, ‘politionele acties’ e.d. alle aan bod. Tenminste toch de kern van de zaak maar zoals bij alle onderwerpen blijft het eigenlijk (te) kort en bondig omdat je men nu eenmaal niet diep in alle zaken vanaf het begin van de mensheid kan duiken. Dus de discussie dat dit of dat niet voldoende aan bod komt op school blijft, maar de onderwerpen komen naar waarheid -zover dat kan bij geschiedschrijving in rapporteren- tenminste toch voorbij. Een middelbare scholier van vandaag die niet heeft lopen slapen zal dus weten dat het onder de VOC, in Indonesië en tussen Afrika en de nieuwe wereld allemaal niet echt fantastisch was…
Ja, chris, de slavenhandel en de politionele acties 1946-1949 worden behandeld in alle Nederlandse geschiedenisboekjes. Hoe volledig en hoe waarheidsgetrouw durf ik niet te zeggen. Wel redelijk goed denk ik.
De Thaise schoolgeschiedenisboekjes zijn zuivere propaganda. Ik ken ze van de lagere school van mijn zoon. Alle koningen in Siam/Thailand waren uiterst goed, verantwoordelijk voor alle vooruitgang en deden nooit iets slechts of verkeerds. Pure hagiografie.
Hierin een vergelijking met Nederland trekken is echt niet juist.
Beste Chris,
het was niet alleen, zoals jij zo mooi uitdrukt ‘de verheffing van de arbeidende klasse’ die een bijdrage leverde tot het ontstaan van de sociale geschiedschrijving. Het implementeren van de ideeën van de Verlichting heeft ongetwijfeld nog meer bijgedragen tot het ontwikkelen van een instrumentarium voor onafhankelijk en kritisch historisch onderzoek in het Westen. Ik kan niet anders dan vaststellen dat het curriculum waar het gros van de Thaise historici aan dienen te voldoen niet echt georiënteerd is op onafhankelijk, laat staan kritisch onderzoek…. Of wel misschien ? Ik besef dat historiografie nooit objectief kan zijn. Iedere historicus is gevormd door z’n eigen ervaringen, interpretaties en ideeën. Maar dat mag niet beletten dat hij of zij recht doet aan wat ik als de kerntaak van het historisch onderzoek beschouw, namelijk waarheidsvinding en precies hier wringt het schoentje bij veel Thaise historici…
De gewone mensen hebben vrijwel niets opgeschreven, de elite wel. En bronnen zijn nou net zo belangrijk in geschiedschrijving.
Daarnaast, de interpretatie van die bronnen en dat is het meest wezenlijke.
Allerlei “geleerden”, actiegroepen, schoolboekje schrijvers en zeloten gebruiken de geschiedenis als een supermarkt, je kiest wat je goed uitkomt en de rest laat je liggen.
Vaak met een verborgen agenda, bv. de “weg met ons” denkers of de fascisten.
Dode mensen kunnen niets terug zeggen, de boven genoemden zouden het allemaal veel beter hebben gedaan destijds!
Zou Indonesie er nu beter hebben uitgezien met het Akkoord van Linggadjati? Niemand hoor je er over.
Hoeveel tienduizenden Nederlanders zijn er afgeslacht in de Bersiap periode? Wie weet het?
Is Nederland rijk geworden door de “Moeder negotie” of had de slavenhandel er mee te maken en hoeveel precies? Prof. Emmer? Of het recente onderzoek van de Gemeente Amsterdam omdat het hen zo goed uitkomt?
Was kolonialisme uitsluitend slecht of ligt het toch iets anders?
Moeten alle Niet-Europeanen beschouwd worden als “nobele wilden” en alle bronnen die het tegendeel beweren doodgezwegen worden?
Leuk vak, geschiedenis.
nu moet het goed zijn, sorry. Wis.
Bedankt voor deze interessante bijdrage Lung Jan,
Als in die dagen het ‘klootjesvolk’ al de tijd en de wil had gehad om aan geschiedschrijving te doen had ze het niet eens gekund, omdat ze nooit de kans had te leren lezen en schrijven. Bleef alleen nog de orale overlevering over, zoals die oa. door de diverse Aboriginalstammen duizenden jaren werd doorgegeven.
Dat de hutten op palen van zo’n 2½ meter werden/worden gebouwd is niet alleen logisch vanuit het oogpunt van bescherming tegen overstromingen en knaagdieren. Ook bood/bied het bescherming tegen kruipende insecten, reptielen en last but not least de roofdieren die toen nog in ruime aantallen aanwezig moeten zijn geweest. Onze verre neven en nichten (apen) slapen al tienduizenden jaren in bomen om veilig te zijn voor roofdieren.
Als ik zo rondkijk op het platteland zie ik dat de schuurtjes voor rijstopslag op palen van ongeveer een meter staan. Hoog genoeg tegen insecten, knaagdieren en reptielen. Roofdieren eten geen rijst. Dus ik ben zo vrij om vraagtekens te zetten bij jouw bewering dat die schuurtjes destijds op erg hoge palen stonden.