De stadsmuren van Phimai
Ieder diertje zijn pleziertje… Ik geef toe dat ik al heel lang gefascineerd ben door oude stadsmuren, poortgebouwen, verdedigingsgrachten en andere fortificaties. In Thailand wordt de liefhebber van dit soort onroerend erfgoed op z’n wenken bediend en het is dan ook beslist geen toeval dat ik in het verleden op Thailandblog al heb stilgestaan bij de oude stadsmuren en versterkingen van Ayutthaya, Chiang Mai en Sukhothai.
Voor de stadsmuren van Phimai moet ik niet ver gaan want dit historische stadje ligt, bij wijze van spreken, in mijn achtertuin op minder dan een uur rijden van mijn woonplaats. Men gaat er van uit dat Phimai wellicht al een kleine tweeduizend jaar geleden ontstond als een nederzetting aan de samenvloeiing van de Mun en de Chakkarat. Een strategische ligging die het plaatsje geen windeieren legde want vanaf de negende eeuw is er sprake van een behoorlijk belangrijke handelskern op deze locatie. Via de Mun had men contact met de Mekongvallei en een belangrijke want winstgevende noord-zuid-georiënteerde handelsroute liep over het Khoratplateau via Phimai. Het was dan ook geen toeval dat Phimai een paar decennia later uitgroeide tot een erg voorname buitenpost van het Khmer-rijk die de naam Vimayapura droeg. Deze bevoorrechte positie had veel te maken met de lokale heersers, de invloedrijke Mahidharapura-dynastie, die nauwe banden had met de Khmer. Uit deze dynastie sproten enkele van de belangrijkste Khmer-heersers voort. Niet alleen Jayavarman VI, de stichter van de machtige Mahidharapura-dynastie, maar ook Jayavarman VII en Suravarman II hadden voorvaderlijke wortels in Phimai.
Deze vorstelijke allure straalde natuurlijk af op de stad die, in tegenstelling tot vandaag met net geen 10.000 inwoners, in haar hoogdagen het vier tot vijfvoudige inwonersaantal telde. Het belangrijke bestuurs- en religieuze centrum bevond zich binnen de hoge en stevige stadsmuren. Centraal binnen deze muren lag Prasat Hin Phimai of het grote tempelcomplex. Deze tempel was, in tegenstelling tot de meeste andere Khmertempels, nooit opgevat als een hindoe-schrijn maar in oorsprong Boeddhistisch. Dit had wellicht alles te maken met het feit dat de regio al van in de zevende eeuw Boeddhistisch was. Qua indeling vertoont het complex met de drie typische prangs of kolfvormige torens, veel gelijkenissen met sites als de Prasat Prang Ku in de provincie Si Saket of Prasat Hin Ban Phuluang in Surin. Zij het dat de schaal waarop gebouwd werd in Phimai, beduidend groter was.
Prasat hin Phimai was niettemin één van de voornaamste tempelcomplexen van de Khmerbeschaving. Dit uitzonderlijke belang wordt geïllustreerd door het feit dat tussen het centrale tempelcomplex en de Khmer hoofdstad Angkor, de 240 km. lange Dharmasala route, de belangrijkste verbindingsweg werd aangelegd die de twee religieuze centra verbond. De tempel in Phimai werd overigens naar het zuidoosten – en niet, zoals de meeste andere Khmertempels in oostelijke richting – georiënteerd, naar Angkor dus. Het is niet geheel duidelijk wanneer men Prasat Hin Phimai is beginnen bouwen maar men vermoedt dat dit tijdens de laatste jaren van het bewind van koning Rayendravarman II was die van 944 tot 968 over de Khmer heerste. Toeval of niet maar het was uitgerekend in deze periode dat de Khmer volop hun macht uitbreidden over het Khorat-plateau en de bouw van dit tempelcomplex moet dan ook volgens mij vooral als een statement worden beschouwd en als een steengeworden bevestiging van de grenzeloze territoriale ambities van de Khmer-vorsten. Het staat in ieder geval vast dat de ambitieuze bouwplannen voor deze tempel omstreeks 1080 werden gefinaliseerd onder het bewind van Jayavarman VI, die zijn geboorteplaats niet was vergeten.
Ik beloof dat ik ooit nog wel eens dieper in zal gaan op het verhaal van de tempel maar ik wens me vandaag te beperken tot de stadsmuren, waarvan, gelukkig voor ons, nog behoorlijk wat restanten terug te vinden zijn. De meeste toeristen beperken een bezoek aan Phimai tot de centrale tempel, het museum en -eventueel- ook nog Sai Ngam banyan-boom, die volgens de legende de oudste (+350 jaar) en grootste (+-1.350 m²) in zijn soort in Thailand is. En dat is jammer want de nauwelijks bezochte restanten van de muren en poorten geven een goede indruk van het belang dat deze plaats ooit innam. De stadsmuren werden wellicht in dezelfde periode van de bouw van de tempel opgetrokken en vervingen naar alle waarschijnlijkheid een oudere, aarden omwalling. Het ontbreekt echter aan archeologisch bewijs om deze theorie te staven maar de meeste historici menen dat er wellicht in de achtste eeuw al sprake van een vorm van omwalling was. De stadsmuur werd opgetrokken in een rechthoekig grondplan van 1.020 m. op 580 m. Dit is ongeveer ook de grootte van het grondplan van Angkor Wat (1.025 m. op 800m.). De poortgebouwen van de stadsmuur werden uit forse laterietblokken gebouwd en verfraaid met zandsteen. De stadsmuren hebben in elke zijde één poort. Deze poorten staan in één lijn met de centrale prang van Prasat Hin Phimai, waardoor de oost- en westpoort niet helemaal centraal in de stadsmuur te vinden zijn.
Aan de buitenzijde van de omwalling bevond zich een om en bij de zeven meter brede gracht waarvan nog ongeveer een derde in al dan niet goede staat bewaard is gebleven. Het grootste deel hiervan, goed voor bijna 800 meter, is terug te vinden aan de noordzijde van de westelijke stadspoort. Deze gracht werd gevoed door het water van de Chakkaratrivier. Wellicht regelden een paar sluizen de waterhuishouding maar daar zijn alle sporen van verdwenen. Alleen vijf grote waterbekkens of baray zijn vlakbij de muren nog te vinden, maar wellicht waren er ooit minstens acht van deze reservoirs in deze omgeving. Van de vier poortgebouwen is de zuidelijke poort of Pratu Chai de meest tot de verbeelding sprekende. Alleen jammer dat er bij de restauratie in 2018 niet voor geopteerd werd om verweerde zandsteen te gebruiken, waardoor er wel heel opvallende kleurverschillen tussen de oorspronkelijke en de nieuwe steen zijn ontstaan.
Niet één van de poorten beschikt echter nog over de bovenbouw of bedaking. Elke poort was met net geen 3 meter opening breed genoeg om een ossenwagen of een koninklijke olifant met krijgsbekleding moeiteloos door te kunnen laten. De richels, met de diep uitgesleten karrensporen, fungeerden wellicht als verkeersremmers avant la lettre. De vier poortgebouwen staken uit de stadsmuur en waren allemaal ongeveer 17 meter breed en 12 meter diep. Bijzonder is dat in elk van deze poortgebouwen indicaties zijn terug te vinden dat er van bovenuit kon worden gekeken naar mogelijke vracht of dat de wachters oogcontact hadden met de olifantendrijvers. Aan iedere zijde van een poort liep over een lengte van een kleine 20 meter nog een muur verder die was opgetrokken uit forse blokken lateriet om dan naadloos op te gaan in de even hoge aarden omwalling die werd bekroond met een puntig aangescherpte houten palissade. Paalgaten die bij archeologische opgravingen achter deze aarden wal werden gevonden bevestigen de hypothese dat er wellicht langs heel de binnenzijde van deze massieve berm een stevig houten staketsel of platform was gebouwd dat door de verdedigers kon worden benut en waarover wacht werd gelopen.
Van deze aarden berm zijn er evenwel enkel aan de zuidelijke poort nog restanten terug te vinden. De driehoekige vijvertjes die voor sommige poortgebouwen nog zijn terug te vinden maakten, volgens de meeste archeologen, integraal deel uit van de stadsgracht en dus van het verdedigingssysteem van de poorten. In tegenstelling tot de stadsomwalling van bijvoorbeeld Sukhothai is er evenwel geen spoor terug te vinden van mogelijke wachthuizen of verblijfplaatsen voor de soldaten die de stadspoorten bemanden. Wellicht woonden ze in -al lang verdwenen- houten barakken aan de binnenzijde van de omwalling. Het valt ook op dat er nergens nog sporen zijn terug te vinden van bastions, vuurstellingen en andere aardewerken verdedigingsstellingen. Een vaststelling die eerder opmerkelijk is voor een belangrijke site van deze omvang.
De oostelijke poort verkeert in de slechtste staat. De tand des tijds heeft hier duidelijk z’n sporen nagelaten en er is in feite alleen de basis met wat ordeloze stapels blokken lateriet en zandsteen overgebleven. In de onmiddellijke omgeving kan u onder een schamel afdakje nog wel de resten terugvinden van een eeuwenoude steenoven, waarin, zoals tal van in de buurt rondslingerende fragmenten verraden, dakpannen werden gebakken. Het waren wellicht dit type van tegels die werden gebruikt in de -verloren gegane- bedaking van de poortgebouwen.
O ja, ter afsluiting nog dit: De noordelijke stadspoort draagt de ietwat sinistere naam Pratu Phi, wat vrij vertaald zoiets als ‘Geesten- of Spokenpoort’ betekent. Deze macabere benaming zou ernaar verluidt zijn gekomen omdat in vroegere tijden de doden uit deze poort buiten de stadsmuren werden gedragen om te worden gecremeerd. Si non e vero….
Over deze blogger
Lees hier de laatste artikelen
- Achtergrond10 december 2024Wat Phra That Phanom: parel van de Mekongvallei
- Achtergrond29 november 2024Wat Phra Kaew: de tempel van de smaragdgroene Boeddha
- Bezienswaardigheden24 november 2024Het Leng Buai Iaschrijn in Bangkok
- Achtergrond22 oktober 2024Si Satchanalai & Chaliang Historical park: de omweg meer dan waard
Dank weer voor dit informatieve artikel. Waar haal je de energie vandaan?
Ook Chiang Mai kent een ประตูผี Pratu Phi waar de doden doorheen gaan.
Citaat:
‘Het was dan ook geen toeval dat Phimai een paar decennia later uitgroeide tot een erg voorname buitenpost van het Khmer-rijk die de naam Vimayapura droeg’.
Over de naam Vimayapura. Ik vind dat zo interessant. Dat ‘pura’ betekent ‘stad, versterkte plaats”. Je vind het terug in de Thaise namen als Khanchanaburi (buri), Singapore (pore) en het Nederlandse Middelburg (burg, burcht). Allemaal aan elkaar verwante woorden (woorddelen) die de halve aardbol omspannen.
Khanchanaburi De Gouden Stad. Het Thais heeft wel 5 woorden voor ‘goud’. Waarom eigenlijk?
Singapore De Leeuwenstad
Mooi zoals je het omschrijft.
Het is zeker de moeite waard om daar een te kijken.
De locatie van Phimai was tot het einde van de 10de eeuw en tot bijna het einde van het Dvaravati tijdperk (6de-11de eeuw) voornamelijk een Mon nederzetting. De laatste was blijkbaar gesitueerd ten zuiden van het belangrijkste Khmer waterbekken (baray) gelegen ZZO van de Khmer tempel en bestond uit een aarden omwalling met gracht. De Khmers onder Suryavaraman I (ca.1006-1050) breidden hun territorium uit en infiltreerden onder andere de regio ten noorden van het Dangrek laaggebergte waarbij de Dvaravati nederzetting aldaar op het einde van de 11de eeuw hun machtsbasis werd met de naam Vimayapura zoals in het artikel hierboven beschreven.
Om naast het historische ook even op het sociale aspect te wijzen,
Phimai is heden een leuk klein stadje dat de voeling met zichzelf nog niet heeft verloren. Ik woonde er geruime tijd.
Geen grote shopping malls, nog veel ambachtelijkheid, lokale eetspecialiteiten op de dagelijkse avondmarkt.
Veel verbindende sociale activiteiten, vele Thaise feesten, tot zelfs de feesten van de Chinese commune.
Het stadje is in evenwicht en trots op zichzelf.
De bewoners gaan er prat op dat er niet één ladybar of barlady in hun stadje te vinden is en dat principieel iedereen er werk heeft.
Als je naar de banyanboom rijdt, kom je net op het einde van de stad een langwerpig gebouw tegen waar plaatselijke vrouwen als een soort officiële masseuses hun job uitvoeren.
Zij gebruiken een soort van ronde buidels in wit linnen vol kruiden die ze opgewarmd gebruiken om je te masseren. Zalig!
Je kunt ze kopen voor bij je thuis. Ook een leuk en authentiek cadeautje om weg te geven.