De stadsmuren van Ayutthaya
Vorig jaar in november schreef ik voor deze blog twee bijdragen over de historische stadsmuren van Chiang Mai en Sukhothai. Vandaag sta ik graag even stil bij de -grotendeels verdwenen – stadsomwaling van Ayutthaya, de oude Siamese hoofdstad.
Ayutthaya, dat in de zestiende en zeventiende eeuw door heel wat verbaasde westerse bezoekers werd omschreven als een schilderachtige, bijna feeërieke metropool was indertijd zonder twijfel één van de meest fraaie en adembenemende steden van Azië en wellicht zelfs van de wereld. Zelfs de om hun nuchterheid bekendstaande Hollandse koopmannen als Jeremias van Vliet, die van 1639 tot 1641 opperkoopman van de VOC in Ayutthaya was, kwamen superlatieven te kort om deze kleurrijke en wondere stad te beschrijven. De tot de verbeelding sprekende paleizen en schitterende tempels langs een netwerk van drukbevaren kanalen riep bij de westerse reizigers reminiscenties op aan Venetië, Brugge en Amsterdam. Het eerste beeld dat ze van de stad kregen was bij nadering van de stad, per schip, over de Chao Phraya. En dat eerste beeld werd bepaald door de hoge, imponerende witgekalkte stadsmuren waarboven de oranjerode en diepgroene geglazuurde daken en de goudkleurige chedi’s fel afstaken tegen het zinderende, azuurblauwe zwerk.
Ayutthaya ontstond circa 1350 langs de oostelijke oever van de Chao Phraya als een satellietstad van Sukhothai. Door uitgekiend gebruik te maken van de drie rivieren die in de onmiddellijke nabijheid stroomden (de Lopburi-rivier, Pa Sak-rivier en de Men Nam of Chao Phraya) en het graven van een netwerk van bevaarbare kanalen en defensieve grachten, transformeerde de in de vijftiende eeuw snel uitbreidende stad tot wat men moeilijk anders kan beschrijven als een erg groot en bijzonder strategisch gelegen eiland. Deze locatie was zeker niet toevallig: Ayutthaya lag net buiten de getijdengrens van de Golf van Siam, wat rechtstreekse aanvallen vanuit de zee bemoeilijkte en tegelijkertijd het gevaar op overstromingen minimaliseerde. De situering binnen een gordel van grachten en rivieren en in de nabijheid van niet gemakkelijk te doorkruisen moerassen en vochtige gronden waar de malariamuggen heer en meester waren, maakten dan ook Ayutthaya tot een erg moeilijk in te nemen stad.
Tot op het einde van de zestiende eeuw waren enkel een aantal paleisterreinen in de stad met zandsteen ommuurd. De rest van de stad werd beschermd door dikke aarden wallen die bekroond werden door houten palissades en die waren aangelegd onder het bewind van Ramathibodi I (1350-1369). Er is nauwelijks nog iets bewaard gebleven van deze oorspronkelijke verdedigingswerken maar fragmenten van deze eerste omwalling kunnen nog worden aangetroffen op het terrein van Wat Ratcha Pradit Sathan. Deze constructies bleken niet bestand tegen de Birmezen en op 30 augustus 1569 werd de stad ingenomen. Het was de Birmese koning Maha Thammaracha, die van 1569 tot 1590 regeerde, die naar aanleiding van een dreigende Cambodjaanse invasie, de defensieve infrastructuur van de stad op punt stelde. Hij gaf de opdracht gaf tot het afbreken van de aarden wallen en het optrekken van de bakstenen stadsmuren. Ook het gegeven dat er meer en meer beroep werd gedaan op buskruit en kanonnen om defensieve posities te slechten, heeft wellicht bijgedragen tot deze drastische beslissing.
Ondanks het feit dat dit een enorme klus was, werd dit ambitieuze project in amper enkele jaren geklaard. Het project werd in 1580 afgesloten door de stadsomwalling tot aan de rivieren door te trekken. Er werden in de omwalling 12 massieve stadspoorten en 12 waterpoorten gebouwd die toegang gaven tot de hoofdstad. Elk van deze poorten was breed genoeg om een ossenkar door te laten en werd bekroond door een metershoge, bloedrood geschilderde piek. De keuze voor dit aantal was naar alle waarschijnlijkheid geen toeval maar symbolisch gerelateerd aan de 12-jarige cyclus van de Chinese dierenriem. Niet voor niets was de benaming van de stad in het Sanskriet Maha Nagara Dvaravati wat vrij vertaald ‘Grootse stad met Poorten’ betekent. Naast deze grote poorten waren er echter ook nog enkele tientallen kleinere, met sierlijke bogen bekroonde poortjes en doorgangen, die vaak net breed genoeg waren om een volwassene door te laten of die deel uitmaakten van het complexe irrigatiesysteem. Een mooi, maar dringend aan restauratie toezijnd voorbeeld van dergelijk poortje is de Pratu Chong Kut, die te vinden is achter de Wat Rattanachai City Council School.
De stadsmuren zelf boden een majestatische aanblik. Beweren dat ze monumentaal waren is een understatement. Ze waren gemiddeld om en bij de 2,5 meter dik en 5 à 6,5 meter hoog en voorzien van schietgaten en stevige kantelen. Ze werden opgetrokken op een stevige basis die bestond uit een metersdiep ingegraven fundering van compact aangestampte aarde, lateriet en steengruis. Aan de binnenzijde van de muren liep over heel de lengte een aarden wal van 3 à 4 meter hoog en 5 meter breed die gebruikt werd voor de patrouilles van de stadswachten. Waar de stadswallen niet aan de rivieren grensden, werden ze beveiligd door een twintig meter brede en minstens zes meter diepe gracht. De langste zijde van de omwalling was meer dan 4 kilometer lang, de kortste 2 kilometer. Bij de Hua Ro-markt kan men een gedeeltelijke reconstructie van een stadsmuur aantreffen, terwijl een groot stuk van de basis nog terug te vinden is bij de noordelijke ommuring van het Grote Paleis.
In 1634, iets meer dan een halve eeuw nadat de Birmezen de bakstenen stadsmuren hadden opgeleverd, liet de Siamese koning Prasat Thong (1630-1655) de stadsomwalling renoveren en gevoelig versterken. Tussen 1663 en 1677 werden alle stadsmuren op vraag van koning Narai (1656-1688) onder handen genomen door de Siciliaanse Jezuïet en architect Tommaso Valguernera, die een paar jaar eerder de San Paulo-kerk in de Portugese enclave had gebouwd. Toen in 1760 de dreiging van een Birmese invasie opnieuw erg reëel bleek te worden, keerde de gewezen koning Uthumphon, die in 1758 had geregeerd, terug uit het klooster waar hij zich had teruggetrokken, om de verdediging van de stad te organiseren. Hij mobiliseerde een groot deel van de bevolking en wist in een mum van tijd een tweede, ontzagwzekkende stadsmuur op te trekken voor het Grote Paleis, terwijl de waterwegen en kanalen met enorme teakstammen werden afgesloten. Een erg klein deel van dit geïmproviseerde maar oerdegelijke verdedigingswerk is bewaard gebleven ter hoogte van de U-Thong Road tussen Wat Thammikarat en Klong Tho.
De VOC-opperkoopman Jeremias Van Vliet schreef in 1639 dat Ayutthaya niet over noemenswaardige stenen bastions of forten beschikte. Andere verslagen uit die periode bevestigen dit verhaal. Er was alleen sprake van door palissades beschermde defensieve stellingen. Blijkbaar waanden de bewoners van de Siamese hoofdstad zich zo veilig achter de stadsmuren dat ze geen behoefte hadden aan bijkomende forten. Op het behoorlijk betrouwbare stadsplattegrond dat de Fransman Nicola Bellin in 1725 in L’Histoire Générale des Voyages van abbé Antoine Prévost publiceerde, zijn er echter niet minder dan 13 uit baksteen opgetrokken fortificaties terug te vinden die vrijwel allemaal deel uitmaken van de stadsomwalling. Concreet betekent dit dus dat in minder dan een eeuw de stadsomwaling gevoelig werd uitgebreid en versterkt. Dit had natuurlijk alles te maken met de vrijwel permanente oorlogsdreiging die uitging van buurland Birma. De belangrijkste forten waren het Sat Kop Fort, het Maha Chai Fort en het Phet Fort die de belangrijkste toegangen tot de stad over het water controleerden. Historici gaan er van uit dat de Siamezen bij het tekenen van de plannen voor deze forten geholpen werden door Portugese militaire ingenieurs die ook een groot deel van de benodigde kanonnen zouden hebben aangeleverd of laten gieten in lokale werkplaatsen. Omstreeks 1686 was het echter de Franse officier de la Mare, die deel had uitgemaakt van de eerste Franse diplomatieke missie naar het hof van koning Narai, die belast werd met het bouwen en renoveren van een aantal forten. De la Mare was geen ingenieur maar een rivierloods maar dit vormde blijkbaar geen beletsel om de Fransen tot 1688 te laten werken aan de verdere renovatie van de militaire versterkingen.
Minstens 11 van deze forten hadden min of meer de plunderingen en verwoestingen in 1767 overleefd. Ze waren wellicht te massief en stevig gebouwd geweest om een, twee, drie verwoest te worden door de Birmese troepen. Uit een Franse kaart die in 1912 in Parijs werd gepubliceerd door de Commission archéologique de l’ Indochine blijkt dat er in het begin van de twintigste eeuw nog 7 van deze forten resteerden. Vandaag de dag zijn er nog slechts twee van deze forten bewaard gebleven: het grotendeels vervallen Pratu Klao Pluk fort bij Wat Ratcha Pradit Sathan en het gerestaureerde Diamant Fort tegenover Bang Kaja dat de zuidelijke toegang tot de stad langs de Chao Phraya beschermde. Beiden geven echter wel een goed inzicht in de militaire architectuur uit de laatste helft van de zeventiende eeuw.
Na de val en de verwoesting van Ayutthaya in 1767 raakten de stadsmuren snel in verval. Het was onder het bewind van Rama I, (1782-1809) de grondlegger van de Chakri-dynastie dat het lot van de grotendeels nutteloos geworden maar ooit zo indrukwekkende stadsmuren definitief werd bezegeld. Hij liet een flink stuk afbreken en het gerecupereerde materialen aanwenden bij de bouw van zijn nieuwe hoofdstad Bangkok. De stenen van Ayutthaya kwamen ook terecht in de dam die in 1784 werd aangelegd in het Lat Pho-kanaal in Phra Pradaeng om de voortschrijdende verzilting verder inlands te verhinderen. Rama III (1824-1851) gaf de finale doodsteek door de rest van de stadsmuren te laten slopen. Veel van dit laatste materiaal werd gebruikt voor de constructie van de gigantische chedi in Wat Saket. Toen deze instortte vormde het steenpuin de kern van wat later de Golden Mount of Gouden Heuvel zou worden. De laatste restanten van de muren verdwenen in Ayutthaya in het jaar 1895 toen gouverneur Phraya Chai Wichit Sitthi Satra Maha Pathesatibodi de U-Thong Road, de ringweg rond de stad liet aanleggen. Hiermee verdween één van de laatste tastbare getuigen van de grootsheid die Ayutthaya ooit had bezeten…
Over deze blogger
Lees hier de laatste artikelen
- Achtergrond10 december 2024Wat Phra That Phanom: parel van de Mekongvallei
- Achtergrond29 november 2024Wat Phra Kaew: de tempel van de smaragdgroene Boeddha
- Bezienswaardigheden24 november 2024Het Leng Buai Iaschrijn in Bangkok
- Achtergrond22 oktober 2024Si Satchanalai & Chaliang Historical park: de omweg meer dan waard
Weer ’n interessant stukje geschiedenis Lung Jan.
Ik wil nog wel een kleine aanvulling geven, omdat ik niet las wanneer Ayutthaya tussen 1569 en 1634 weer in Siamese handen kwam.
Nadat de Birmezen in 1569 de stad hadden veroverd hebben ze de overgelopen Siamese gouverneur Dhammaraja (1569-90) als vazalkoning aangesteld. Zijn zoon, koning Naresuan (1590-1605) vond dat het koninkrijk Ayutthaya wel weer op eigen benen mocht staan en tegen 1600 had hij de Birmezen verdreven.
https://www.newworldencyclopedia.org/entry/Ayutthaya_Kingdom#Thai_kingship