De belevenissen van Jacobus van de Koutere, een Brugse avonturier in Siam en omstreken (deel 2)
Net zoals veel Farang vandaag was ook van de Koutere geïntrigeerd door de Siamese attitude ten opzichte van seksualiteit:
“Naast deze dingen heb ik bij de bewoners van dat koninkrijk en die van Pegu gezien dat alle grote heren, de middenklasse en zelfs de kleine lieden op de eikel van de penis twee bellen dragen, die in het vlees gedrongen zijn. Ze noemen de bellen bruncioles. Ze lijken even groot als noten en klinken zeer helder; de grote heren dragen er twee en zelfs vier meer. In gezelschap van vijf Portugezen bezocht ik een mandarijn. Die had net bevolen een chirurg te roepen om bij hem een van de bruncioles te verwijderen, omdat die hem gekwetst had. Zoals het in dat land de gewoonte was, haalde deze chirurg zonder zich ervoor te schamen, die bel er voor onze ogen uit. Eerst gebruikte hij een scheermes om de eikel te openen en er één bel uit te halen. Hij naaide de eikel dicht, om later, als het genezen was, de operatie te herhalen en het eruit gehaalde belletje er terug in te steken. Het is verwonderlijk hoe ze met deze protserige spullen betrekkingen kunnen hebben. Ze vertelden me nadien over de uitvindster ervan, een koningin van Pegu. In haar tijd immers waren de inwoners van dat koninkrijk de homoseksuele praktijken zeer toegenegen. Zij vaardigde een wet uit met de allergrootste straffen, dat de vrouwen hun onderrokken moesten openhouden vanaf de navel tot beneden, zodat hu dijen bij het wandelen ontbloot werden. Ze deed dat opdat de mannen meer smaak in de vrouwen zouden krijgen en de sodomie zouden laten varen…”
Van de Koutere ging in zijn kleurrijk neergepende herinneringen in op tal van onderwerpen die hem in Siam hadden geraakt, van de olifantenjacht over de lafheid van de Siamese mannen tot de gruwelijke lijfstraffen die de Siamese koning liet toepassen. In één van de meest interessante passages bevestigde hij dat de Siamese hoofdstad volstond met roofkunst die de Siamezen hadden gestolen uit Cambodja. Al deze artefacten gingen later, na de val en de plundering van Ayutthaya door de Birmezen in 1767 onherroepelijk verloren:
“Binnen in de tempels hingen er rondom vele lampen en stonden er rondom bronzen beelden; zo hoog als een volgroeide man die steunden tegen de wanden. Ze waren gekleed als oude Romeinen en sommige hadden stokken in de hand; anderen hielden geketende leeuwen vast. Deze massief bronzen beelden leken zeer levensecht. Veertig jaar geleden vond men deze beelden in een verwoeste stad van het koninkrijk Cambodja. De inwoners troffen deze stad aan in de bergen en wisten niet welk volk er gewoond had. De vondst kreeg de naam ‘Angkor’. Naar de kwaliteit van de gevonden beelden te oordelen waren de inwoners waarschijnlijk Romeinen geweest…”
Het aantal beelden dat van de Koutere aantrof was in ieder geval erg indrukwekkend. In één grote zaal van een tempel bij het paleis stonden er volgens hem niet minder dan 3.000 ‘afgodsbeelden’….
Er kwam echter een abrupt einde aan zijn verblijf in Ayutthaya nadat hij betrokken was geraakt bij de intriges van de Dominicaan Jorge de Mota en hij hals over kop moest vluchten. In het voorjaar van 1602 verloor hij bijna opnieuw zijn leven na een confrontatie met de VOC in de haven van Pattani. Hij was, ondanks de waarschuwingen over de Nederlandse aanwezigheid, met een volgestouwde jonk in deze haven aangemeerd. De Hollandse kapitein – en latere burgemeester van Amsterdam- Jacob Cornelisz Van Neck had in de laatste week van september 1602 bij Macau een verkenningsploeg in sloepen uitgestuurd die door de Portugezen was gevangengenomen en waarvan – met uitzondering van de minderjarige opvarenden – iedereen was terechtgesteld. Onwetend over hun wedervaren, had Van Neck nadat niemand was teruggekeerd, op 3 oktober het anker gelicht en was hij naar Pattani gevaren om er een handelspost voor de peperhandel te stichtten.
Uitgerekend op het ogenblik dat ook van de Koutere in Pattani aankwam arriveerde daar drie dagen later ook de VOC-admiraal Jacob Van Heemskerck met nieuws over het tragische lot van de Hollanders die in Portugese handen waren gevallen. Van Hemskerk had zes Portugese krijgsgevangen aan boord en van de Koutere wist te verhinderen dat deze als represaille zouden worden opgeknoopt. Ondanks het feit dat hij een paar maal aan boord van de VOC -schepen werd uitgenodigd om er te dineren was het duidelijk dat de Hollanders hem wantrouwden en dat dit wederzijds was. Elke avond trok van de Koutere zich terug op het land omdat hij het zaakje niet vertrouwde en dat was terecht getuige volgende passage uit zijn memoires:
“Ik besefte dat ik de jonk niet op eigen kracht kon verdedigen mocht er ’s nachts iets gebeuren. Ik ging op het land slapen en vertrouwde de bewaking van de volgeladen jonk toe aan slechts vier slaven. Bij het vallen van de avond kwamen de Hollanders en doorboorden de boot aan de voor- en achtersteven, waardoor het vaartuig zich langzaam maar zeker met water vulde. Toen de slaven rond middernacht wakker werden was de jonk al bijna gezonken. Een van hen kwam me verwittigen en ik ging dadelijk op weg om te kijken of er nog iets te redden viel. Toen ik in de haven aankwam lag de jonk vol water op de bodem; want het was eb. Ik stond erop te kijken, gloeiend kwaad, maar ik kon er niets meer aan doen. De zee kwam opzetten zodat de jonk kantelde. Hierdoor verloor ik opnieuw al wat ik bezat …”.
Van de Koutere was wel zo slim geweest om zich in Pattani zeven dagen op zeven en dag en nacht te laten vergezellen door en stelletje Japanse huurlingen en dat was maar goed ook want de VOC wilde hem van kant maken. De Hollanders en hun lokale handlangers slaagden erin om zijn lokale contactpersoon, een zekere Antonio de Saldhana te vermoorden en belegerden de woning waarin van de Koutere verbleef, maar moesten uiteindelijk onverrichter zake afdruipen.
Na zijn onfortuinlijke confrontatie met de VOC legde Jakobus van de Koutere zich volledig toe op de handel in edelstenen waarbij hij vooral zaken deed met het Indiase vorstendommetje Bijapur en dit legde hem geen windeieren. In mei 1603 trad hij in Goa in het huwelijk met Dona Catarina do Couto. Een huwelijk dat werd gezegend met twee zonen. Drie jaar later ondernam hij, als koerier van de Spaans-Portugese kroon een avontuurlijke reis over land, om via Bagdad en Allepo in te schepen naar Lissabon. Op de Middellandse Zee werd hij echter door Moorse piraten gevangengenomen en als christelijke galeislaaf opgesloten in een Tunesisch fort. Met Franse steun kon hij echter worden vrijgekocht. Hij trok de volgende jaren onvermoeibaar verder door het Verre Oosten op zoek naar fortuin en beleefde tal van avonturen waarin onbetrouwbare Oosterse despoten, beknibbelende Portugese ambtenaren, Hollandse VOC-plunderaars, wrede Maleise piraten en niets ontziende Arabische karavaanrovers een hoofdrol speelden.
Nadat hij naar Goa was teruggekeerd bleek echter al snel dat de broers van de Koutere het goed verkorven hadden bij de Portugezen. Tot dan toe hadden ze weten te voorkomen dat ze op basis van twee koninklijke decreten uit 1605 en 1606 zoals alle niet-Portugezen verbannen werden uit de Oosterse kolonies. Via het indienen van verzoekschriften, hun Portugese echtgenoten, het handig schipperen tussen Portugese en Hollandse belangen en wellicht ook flink wat steekpenningen wisten ze nog jaren buiten schot te blijven, maar in het voorjaar van 1623 was hun liedje uit. Ze werden aangehouden en naar Lissabon gedeporteerd waar ze in de gevangenis belandden op verdenking van collaboratie met de Hollanders…
Een paar maanden later werd ook hun zakenpartner, de steenrijke Duitser Fernao do Cron, de Aziatisch agent van de Fuggers, opgepakt en uitgewezen. In beide gevallen speelde wellicht ook de afgunst over deze rijke vreemdelingen mee bij de beslissing om hen aan te houden en hun bezittingen in beslag te nemen. Het Spaanse hof wist de broers evenwel vrij te krijgen waarna Jacobus toetrad tot de koloniale administratie in Madrid. Hij berichtte met grote ijver gouverneurs in Indië hoe ze het best de VOC konden wegjagen of boycotten in het gebied. Zo pleitte hij bijvoorbeeld niet alleen voor het opstellen van een staand leger in India maar ook voor de creatie van een vloot van 12 zwaarbewapende oorlogsbodems ‘van het Duinkerkse type’ en met gemengd Vlaams-Spaanse bemanningen om de VOC een koekje van eigen deeg te geven… Het leverde hem her ridderschap op in de Orde van St. Jacob van het Zwaard, een van de oudste en meest prestigieuze Spaanse ridderordes.
Ondanks zijn drukke activiteiten vond hij in de jaren 1623-1628 de tijd om zijn herinneringen te dicteren aan zijn zoon Esteban, die ze in drie boekdelen onder de ronkende titel ‘Vida de Jacques de Coutre, natural de la ciudad de Bruges, puesto en la forme que esta, por su hijo don Estevan de Coutre’ bundelde. Het manuscript werd sindsdien bewaard in de Nationale Bibliotheek van Madrid en kende een Engelse en een Nederlandse vertaling. Deze laatste verscheen in 1988 onder redactie van Johan Verberckmoes en Eddy Stols, onder de titel ‘Aziatische Omzwervingen – Het levensverhaal van de Jacques de Cotre, een Brugs diamanthandelaar 1591-1627’ bij EPO.
Jacobus van de Koutere overleed in juli 1640 in Zaragoza, terwijl hij zich in het Spaanse koninklijke gevolg bevond dat zich opmaakte om Catalonië aan te vallen. Dat van de Koutere intussen maatschappelijk belangrijk was geworden wordt wel bewezen door het simpele feit dat men in die bloedhete zomer de moeite deed om zijn stoffelijk overschot naar Madrid over te brengen waar het met koninklijke toestemming plechtig werd bijgezet in een praalgraf in de kapel van San Andrés de los Flamencos.
Over deze blogger
Lees hier de laatste artikelen
- Achtergrond28 december 2024Thailand is een noedelparadijs
- Achtergrond10 december 2024Wat Phra That Phanom: parel van de Mekongvallei
- Achtergrond29 november 2024Wat Phra Kaew: de tempel van de smaragdgroene Boeddha
- Bezienswaardigheden24 november 2024Het Leng Buai Iaschrijn in Bangkok
Heel interessant om over deze geschiedenis te lezen.
Zeer interessant stukje. “de laatste week van september 1602” moet “1601” zijn. Van Neck arriveerde te Patani op 7 november 1601. Van Heemskerk kwam aan op 19/20 Augustus 1602. Van de Koutere kwam 3 dagen voor Van Heemskerk aan en dat zou dus rond 16/17 augustus 1602 moeten geweest zijn. In Patani lagen tussen 20 en 22 Augustus 1602 maar liefst 6 Hollandse schepen. De aankomst van de Koutere en het verlies van zijn jonk/lading was een nieuw gegeven voor mij.
De nagel op de kop, moet inderdaad laatste week van september 1601 zijn. Komt ervan als je aan verschillende historiserende artikels tegelijk werkt en té slordig naleest. Ik beloof op m’n plechtige communiezieltje dat ik voortaan beter zal nalezen… Het verslag van onze Jakobus over zijn avontuur in Pattani was overigens in meer dan één opzicht verhelderend want hij bevestigde bijvoorbeeld ook de humane reputatie die Van Neck geniet in de VOC-historiografie en hij onderlijnde diens hoffelijke gedrag, dit in tegenstelling tot de iets ruwer optredende Van Heemskerck. Dat er in augustus 1602 maar liefst 6 Hollandse schepen voor anker lagen bij Pattani had alles te maken met de VOC-post voor de peperhandel die door Jakobus als een houten huis in ‘Vlaamse’ stijl werd omschreven….
Beste Lung Jan,
Ik heb 2 dagen genoten van jouw geschiedkundig verhaal, chapeau!!
Voor alle Europese mogendheden waren in het Oosten handel en oorlog onverbrekelijk met elkaar verbonden. Jan Pietersz Coen zei: ‘ Oorlog is handel en handel is oorlog’.
Daar noem je dan wel meteen ’s lands meest (?) onprettige man, die ook in zijn eigen tijd al uit diverse hoeken te horen kreeg dat het wel wat humaner kon. De citaten ken ik niet uit mijn hoofd maar ik hoop dat velen inmiddels wel weten dat zijn opvolger (of wat het zijn voorganger?) de acties van JP veroordeelde als onnodig bruut.
Daar hebben we toch maar een indrukkwekkende reputatie aan overgehouden. Nederland kreeg de reputatie het wreedste volk op aarde te zijn. Zo schreef een Maleisiër in 1660: “Luister heren, ik verzoek u, sluit nooit vriendschap met Nederlanders! Ze gedragen zich als duivels, waar zij zich begeven zal geen enkel land veilig zijn!”. Menig persoon heeft de Nederlanders/VOC vervloekt als duivelse, onbetrouwbare, achterlijke, valse en wrede honden.
Handel is oorlog, oorlog is handel. De VOC mentaliteit. Zit ik nog met een vraag zit of zat dat in de Nederlandse cultuur?
Mooi verhaal, wel wat lang. Maar anders zou je het niet snappen ,denk ik ?
Wat mij nog opviel in dit interessante tweeluik was dat Jakobus en zijn broer Jozef beiden met een vrouw uit de familie de Couto getrouwd zijn. Zussen?
Met veel plezier gelezen. Zeer gedetailleerd en interessant verhaal. Ik verbaas me oprecht over alle gevaren en avonturen die deze man meemaakte en ook nog eens wist te overleven.
Graag meer van dit.