Buitenlandse invloed op de architectuur van Siam/Thailand is, bij wijze van spreken, van alle tijden geweest. In de Sukhothai periode toen er voor het eerst sprake was van Siam werd de architectuur duidelijk bepaald door een eclectische mix van Indiase, Ceylonese, Mon, Khmer en Birmese stijlelementen.
De bouwmeesters van Sukhothai blonken uit in het mengen van de beste elementen uit deze verschillende stijlen om tot een heel eigen interpretatie te komen. In de Ayutthaya periode en vooral tijdens het Rattanakosin-tijdvak waren het echter Europese en Chinese invloeden die de bovenhand kregen. De belangrijkste invloed ging ontegensprekelijk uit van China. In dit artikel sta ik graag even stil bij de Chinese weerslag op de Siamese architectuur.
Toen in de dertiende eeuw, in de nadagen van de Khmer-beschaving, Sukhothai en ook het noordelijke rijk Lanna langzaam maar zeker vorm kregen, was er al sprake van een sterke Chinese aanwezigheid in de regio. En dan heb ik het niet alleen over diplomatieke betrekkingen met de Song dynastie maar over handelaars, ambachtslui en emigranten -vooral uit Yunan- die zich hier al in groten getale hadden gevestigd. Het waren Chinese pottenbakkers en keramisten die in Sukhothai de productie van aardewerk hielpen opstarten. Tussen de dertiende en vijftiende eeuw, toen Siam definitief haar autonomie verwierf van de Khmer, was er sprake van intensieve diplomatieke contacten van de Siamezen met de Yuan en vroege Ming-dynastie. Contacten die onder meer resulteerden in de massale import van Chinees porselein en keramiek, beelden, textiel en andere kunstambachtelijke producten.
Vooral in de Siamese ornamentiek en decoratieve kunst was deze Chinese invloed overduidelijk. Zo adopteerden Siamese ambachtslui in die periode niet alleen gretig Chinese decoratietechnieken als lakwerk of het inleggen met parelmoer maar gaven ze ook geheel eigen interpretaties aan de Chinese decoratieve motieven zoals de kranok of kra jang-motieven met hun typische gevlamde vormentaal of de sterk florale lai rak roi of lai thai. Vooral in de laatste fase van het Ayutthaya-tijdperk deden deze motieven en iconografie opgeld in het houtsnijwerk, inlegwerk, beschildering en bepleistering van tempels en paleizen.
Een apart stijlelement was het gebruik van zogenaamd ‘Crockery Mosaic’, ruwweg vertaald ‘serviesmozaïek’. Het woord verraadt het al, oorspronkelijk werden de scherven van tijdens de zeereis gebroken Chinees porselein en aardewerk, verwerkt tot decoratieve figuren. Een groot deel van de decoratie van Wat Arun in Bangkok Yai is een sprekend voorbeeld van deze bijzondere vorm van artistieke recyclage. Tijdens de bouw van deze tempel nodigde Rama III de omwonenden – waaronder talrijke etnische Chinezen – uit om hun steentje bij te dragen door aardewerk te schenken om er mozaïeken mee te maken. Ook Chinese vrachtboten die vaak aardewerk en porselein als ballast mee voeren, deden zo een duit in het zakje. In de periode dat de Siamese hoofdstad in Thonburi was gevestigd (1768-1782) en in de eerste decennia van de daaropvolgende Rattanakosin-periode werden deze mozaïeken, vaak op bestelling in China gemaakt en gebakken, om daarna naar eigen godsvrucht en vermogen op de werven in Siam, in situ dus, op maat te worden geslepen en in de natte plaaster te worden gemonteerd. De mooiste voorbeelden van deze mozaïek op bestelling zijn terug te vinden in Wat Phra Kaew op het terrein van het paleis en in Wat Pho. Kort na de regeerperiode van Rama III (1824-1851), geraakte deze techniek echter meer en meer in onbruik en ging men over naar het massaal aanwenden van plaasterwerk of stucco.
In de loop der jaren gaven de Siamese ambachtslui echter wel een heel eigen draai aan deze technieken. Toen ze bijvoorbeeld het inleggen met parelmoer adopteerden, namen ze klakkeloos de Chinese techniek over. Wat concreet betekende dat ze eerst in het hout de patronen uitsneden om de groeven daarna op te vullen met parelmoer. Een erg arbeidsintensief proces dus. Pas decennia later, toen ze meer en meer gebruik gingen maken van het delicate opaalkleurige of roze parelmoer van inheemse slakken of zeeoor, werd het geoogste parelmoer in millimeterdunne plakken geslepen die vervolgens werden uitgesneden en op het hout gelijmd. Daarna werd het geheel, telkens met een tussenpauze van een week, in de lak gezet. Een van de meest verbluffende staaltjes van dit vakwerk vormt, naar mijn aanvoelen, het lakwerk op de bronzen voeten van de enorme liggende Boeddha in Wat Pho in Bangkok.
In de negentiende eeuw toen er sprake was van een heuse Chinese migratiegolf richting Siam verrezen her en der, en vooral dan in Bangkok, heuse Chinese bouwwerken. Een mooi voorbeeld vormen een aantal Boeddhistische schrijnen. Afgelopen zomer beschreef ik in geuren en kleuren het Taoïstische Leng Bua la-schrijn aan Thanon Charoen Krung. Vandaag sta ik heel even stil bij het al even pittoreske Kian Ung Kon-schrijn op het terrein van de Wat Kanlaya in Thonburi. Deze tempel werd wellicht opgetrokken door de Chinese huurlingen die samen met Somdet Phra Chao Taksin Maharat, na de val van Ayutthaya in 1767, het land heroverden op de Birmezen. Zij vestigden zich rond het Bangluangkanaal en bouwden ergens rond 1775 dit schrijn. In de loop van de volgende decennia raakte het echter in verval. In 1825 schonk Chao Phra Ya Nikornbadin, een van de voorvaderen van de Kanlayahnamitfamilie de omliggende gronden aan het Kanlaya-klooster. De invloedrijke etnisch-Chinese Hokkien families zoals de Tantiwat en Simasatien renoveerden uit eigen zak het schrijn in een stijl die refereerde naar die van de Cheng -dynastie (557-589). Met erg kleurrijke wandschilderingen, verfijnd stuccowerk en al even fraai houtsnijwerk legt het Kian Ung Kon-schrijn tot op vandaag getuigenis af van het vakmanschap van de Chinese bouwheren. Een kleine 15 jaar geleden werd heel het schrijn vakkundig gerestaureerd wat uitmondde in de toekenning van de prestigieuze Conservation Award in 2008.
Een ander, in het oog springend, Chinees architectonisch verschijnsel zijn de handelsgebouwen. Typisch zijn de zogenaamde Sino – Portugese handelshuizen, smalle panden met twee verdiepingen waarvan het gelijkvloers met de brede schuifdeuren, voor de handel was bedoeld. Je kan ze onder meer aantreffen langs Thanon Thalang in Phuket of aan Thanon Phra Athit in Bangkok. Het fraaiste voorbeeld van dergelijk functioneel gebouw is zonder twijfel het gewezen Wanglee Family’s Warehouse op het einde van Chiang Mai Road in Khlong San, dat sinds november 2017 werd getransformeerd in het Sino-Thai Historical Art Centre Llhong 1919. De naam refereert naar het Chinese ‘huo chuán láung’ wat vrij vertaald zoiets als ‘stoombotenpier’ betekent, terwijl 1919 verwijst naar het jaar waarin de Wangleefamilie deze site overkocht van de Bisalputrafamilie.
Phraya Phisansupphaphol, de stamvader van de Bisalputraclan, had in1850 op deze locatie langs de Chao Phraya een pier gebouwd. Hij richtte naast deze flink uit de kluiten gewassen aanlegsteiger, niet alleen warenhuizen en depots op maar ook een werf waar stoomboten werden gebouwd en onderhouden. Het hoofdgebouw op de huidige site was de familiewoning en het handelshoofdkwartier van de Wangleefamilie en is een mooi voorbeeld van een ‘Sanhe Yuan’-huis, een traditioneel Chinees huis dat in feite drie aansluitende gebouwen verbindt met een U-vormig grondplan én met een gemeenschappelijke binnentuin. In het hoofdgebouw bevindt zich het Mazu-schrijn met drie houten beelden van de gelijknamige godin, die 170 jaar geleden vanuit China werden geïmporteerd. Na een uitgebreide restauratie, waarbij meer dan anderhalve eeuw oude Chinese muurschilderingen werden ontdekt is het Sino-Thai Historical Art Centre Llhong 1919, uitgerekend op de plaats waar tienduizenden Chinese immigranten voor het eerst voet aan wal zetten in Siam, een steengeworden getuigenis van de bijzondere band van China met Thailand.
Over deze blogger
Lees hier de laatste artikelen
- Achtergrond28 december 2024Thailand is een noedelparadijs
- Achtergrond10 december 2024Wat Phra That Phanom: parel van de Mekongvallei
- Achtergrond29 november 2024Wat Phra Kaew: de tempel van de smaragdgroene Boeddha
- Bezienswaardigheden24 november 2024Het Leng Buai Iaschrijn in Bangkok
Weer bedankt Lung Jan. Een en ander ken ik uit een boek over de geschiedenis van de Thaise architectuur dat ik op de plank heb staan. De invloeden uit o.a. China Khmer enzo zijn talrijk. Toen de witneuzen op het toneel verschenen zagen we een verschuiving naar Italiaanse en andere zuid Europese invloeden. Mijn gedachten dwalen nu meteen af naar de landhuizen en paleisjes.
Dag Rob,
Laat je gedachten maar afdwalen want mijn twee volgende artikeltjes over buitenlandse invloeden op de Siamese & Thaise architectuur gaan precies over de Italianen…