Andreas du Plessis de Richelieu: farang, sabelslijper, kapitalistische opportunist & eminence grise
Vandaag is hij een bijna vergeten historische figuur maar ooit was Andreas du Plessis de Richelieu een niet geheel onomstreden Farang in het Land van de Glimlach.
De man met deze ronkende familienaam werd op 24 februari 1852 in het Deense Loejt Kirkeby geboren in het gezin van de lokale dominee. Zijn familie behoorde tot de tienduizenden Hugenoten die, na de intrekking van het Edict van Nantes in 1685, hun heil hadden gezocht in de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën, de Duitse landen, Engeland, Scandinavië en zelfs in de VOC-kolonie op de Kaap in Zuid-Afrika. Zijn voorouders hadden zich omstreeks 1690 in Noorwegen gevestigd maar weken later uit naar Denemarken. Du Plessis was de familienaam van de beruchte Franse kardinaal en staatsman de Richelieu. Ondanks het feit dat de Richelieu aan de familienaam werd toegevoegd is er geen enkel bewijs van een familiale band met l’éminence rouge.
Wanneer Andreas in1864 ingeschreven werd als leerling aan de Kathedraalschool in Roskilde werd in het register gemeld dat zijn vader, dominee Louis du Plessis de Richelieu op 38-jarige leeftijd overleden was op St. Thomas, een onooglijk eiland in de Caraïben dat tussen 1672 en 1917 een Deense kolonie was, waar – en dit is toch wel merkwaardig – tot in de laatste helft van de achttiende eeuw het Nederlands de voertaal was…. Andreas koos voor een carrière bij de Deense koopvaardijvloot Hij verwierf de rang van reserve-luitenant in de Deense marine toen hij zijn Ship Master Certificate kreeg.
Maar dit volstond blijkbaar niet voor deze jonge en erg ambitieuze Deen. Tijdens één van zijn reizen op de lange vaart was hij in Siam aanbeland en zijn korte verblijf in Bangkok beviel hem blijkbaar zo goed dat hij in het voorjaar van 1873, amper 23 jaar oud, om een audiëntie verzocht bij de Deense koning Christian IX in Kopenhagen. Hij vroeg en bekwam van de koning een introductiebrief voor de Siamese koning Chulalongkorn want hij wou zich per sé in Siam vestigen. Vrijwel meteen nadat hij deze brief had ontvangen, zette hij zeil naar Singapore om van daaruit naar Bangkok te vertrekken. Met de hulp van herr Koebke, de Deense consul in de Siamese hoofdstad, slaagde Andreas du Plessis de Richelieu er wonderbaarlijk genoeg in om een persoonlijk onderhoud met koning Chulalongkorn te versieren. Het moet meteen geklikt hebben tussen deze twee jongemannen want een paar weken later werd hem een baantje aangeboden als officier en tweede in bevel op één van de schaarse Siamese oorlogsbodems. En meteen werd duidelijk welk vlees de Siamezen in de kuip hadden, want Andreas weigerde het aanbod en eiste het bevel over een schip. Wellicht een welbewuste gok, maar die wierp wél vruchten af want hij kreeg het commando over HMSS Regent en deed op zijn eerste vaart langs de westkust van Siam Phuket aan.
du Plessis de Richelieu was op dat ogenblik één van de naar schatting 25 Deense marineofficieren die in de Siamese vloot dienden. Alhoewel het begrip vloot ietwat gerelativeerd dient te worden want die bestond, naast vier verouderde Franse kanoneerboten en één oorlogsschip dat de Spanjaarden hadden geweigerd, uit het met geschut bewapende en zeewaardige koninklijke jacht Maha Chakri. Hij zou al snel, mede door het vertrouwen dat de koning in hem stelde, in rang opklimmen en uiteindelijk het bevel over het koninklijke jacht voeren. Uiteindelijk, tussen 16 januari 1900 en 29 januari 1901 om precies te zijn, was Andreas de enige niet-Siamees die opperbevelhebber van de Siamese koninklijke zeemacht én minister van Marine was. Als dank voor zijn uitzonderlijke verdiensten verhief Chulalongkorn hem niet alleen tot de rang van admiraal maar gaf hem ook de eretitel van Phraya Chonlayutthayothin. Zeg nu zelf: Niet slecht voor een koopvaardij-officier die nooit zijn internationaal vaarbewijs had gehaald. En dit ondanks het feit dat hij, samen met zijn Deense collega-officieren behoorlijk ondermaats had gepresteerd op 13 juli 1893 tijdens het zogenaamde Paknam-incident toen Franse kanoneerboten zonder veel problemen de Siamese defensielijnen op de Chao Phraya hadden doorbroken en met hun kanonnen rechtstreeks het koninklijk paleis op de korrel hadden genomen.
du Plessis de Richelieu’s grootste verdiensten lagen echter niet in zijn bemoeienissen met de Siamese vloot maar hadden alles te maken met zijn neus voor zakendoen. Het begon al in 1884. In dat jaar financierde hij voor een groot deel de ambitieuze plannen van zijn landgenoot, zakenman en zeekapitein Hans Niels Andersen om het eerste luxueuze, westerse stijl -hotel in Bangkok te bouwen. Het Oriëntal – dat tot op vandaag, als het Mandarin Oriëntal een stevige reputatie vijfsterrenhotel hooghoudt – opende in 1887 haar deuren. Du Plessis de Richelieu verwierf bijna de helft van de aandelen in Andersen & Co, de latere East Asiatic Company (EAC). EAC zou in de loop van de volgende jaren één van de grootste spelers op de Zuidoost Aziatische markt worden en een sleutelrol spelen in de industrialisering van Siam én de erg winstgevende teakhandel. Bovendien kreeg du Plessis de Richelieu, dankzij zijn positie in EAC een érg dikke vinger in de pap bij de oprichting van de Oriëntal Provision Store, die niet alleen een winkel en opslagplaats voor geïmporteerde luxegoederen bezat maar al snel door een aantal lucratieve contracten met de Siamese marine één van de grootste internationale toeleveringsbedrijven van het land werd.
En daar hield het niet bij op want onze Deense marineman kende een grenzeloze ambitie en creëerde desnoods, als een meer dan bovengemiddeld snuggere zakenman, zélf mogelijkheden tot economische expansie. Een eerste voorbeeld hiervan leverde hij toen hij een 21 km lange privé-spoorweg aanlegde tussen Paknam in de provincie Samut Prakan en Bangkok. Even dreigde het nog, door het onderschatten van het initiële kostenplaatje mis te gaan met de aanleg, maar toen koning Chulalongkorn, zijn Deense vriend te hulp schoot met een bijkomende persoonlijke investering van 172.000 Baht, was er geen beletsel meer en werd deze spoorweg in juli 1891 officieel geopend.
Het werd een schot in de roos en drie jaar later opende Chulalongkorn de eerste, door de Denen beheerde tramlijn in Bangkok die van het koninklijk paleis aan Sanam Luang naar de haven in Klong Toey liep. Maar zijn meest lucratieve zaak was zonder twijfel de oprichting in 1898-1899 van de Siam Electric Company Ltd. die een exclusiviteitscontract voor 50 jaar wist te bedingen om de Siamese hoofdstad van elektra te voorzien. Du Plessis de Richelieu moest hiervoor weliswaar in zee gaan met de Landmandsbanken of Boerenbank in Kopenhagen maar het werd een uiterst winstgevende onderneming, de in 1912 werd overgenomen door een groep van Belgische investeerders. Het is nooit duidelijk geworden hoeveel aandelen du Plessis de Richelieu in de Siam Electric Company Ltd. heeft bezeten maar de overname moet hem een geweldige winst hebben opgeleverd… In 1907 maakte een Deense krant publiek dat Siam Electric Company Ltd. en de tramlijn samen, in dat jaar alleen, een nettowinst van 1.200.000 Deense kronen – een immens fortuin in die dagen – had gerealiseerd.
En alsof dat allemaal nog niet volstond had Chulalongkorn hem in tussentijd, in 1891, terwijl hij prins Damrong, de erg invloedrijke halfbroer van de koning vergezelde op een buitenlandse reis naar Frankrijk, Denemarken en Rusland, benoemd tot koninklijke kwartiermeester-generaal. Hierdoor werd hij de hoofdverantwoordelijke voor de bevoorrading van de Siamese strijdkrachten. Toeval of niet maar in een mum van tijd was het opnieuw de Oriëntal Provision Store, die zonder officiële gunningsprocedures de meest lucratieve overheidsopdrachten in de wacht wist te slepen.
Maar aan alle mooie liedjes komt een eind en kort na de eeuwwisseling dwongen een aantal zware malaria-aanvallen de Deense admiraal niet alleen om het wat rustiger aan te doen maar ook om andere oorden op te zoeken. Toen du Plessis de Richelieu in 1902 Siam vaarwel zei en met vrouw en gezin terugkeerde naar zijn geboorteland bleek hij een groter vermogen te hebben gegenereerd dan de tien belangrijkste Deense bankiers samen, en deze laatste waren beslist geen kleine garnalen. Hij kocht het kasteel Kokkedal en trok zich terug uit het openbare leven. Maar dat was slechts schone schijn want in realiteit bleef hij actief, zij het op de achtergrond, participeren in de wereld van de Scandinavische Haute Finance. Zo was hij niet alleen lid van de raad van bestuur van EAC en voorzitter van de raden van bestuur van B&W Shipyard en DFDS Shipping maar ook voorzitter van de raad van bestuur van de Landmandsbanken. Alleen dit laatste financiële avontuur liep slecht voor hem af want toen deze bank in 1922 overkop ging werd hij een jaar later veroordeeld wegens grove nalatigheid en kreeg hij een boete van 4.000 Kronen opgelegd door het Deense Hooggerechtshof. Hij mocht dan -wellicht- niet verwant zijn geweest aan l’ éminence rouge, de kardinaal Richelieu maar hij had in zijn laatste levensjaren veel weg van diens belangrijkste raadsman, de kapucijnpater François Leclerc du Tremblay, die door zijn voor niet-ingewijden onzichtbare machtspolitiek vaak als l’ éminence grise werd omschreven…
Deze opmerkelijke Farang overleed op 25 maart 1932 in zijn opulente kasteel en werd begraven in een praalgraf in Holmens Kirke in Kopenhagen.
Over deze blogger
Lees hier de laatste artikelen
- Achtergrond22 oktober 2024Si Satchanalai & Chaliang Historical park: de omweg meer dan waard
- Eten en drinken17 oktober 2024Culinaire herinneringen van een bourgondisch tafelaar – Chinatown & Yaowarat road (Bangkok)
- Bezienswaardigheden3 september 2024Het dak van Thailand – Doi Inthanon
- Achtergrond21 augustus 2024Thailand… om dichterlijk van te worden…
“Vandaag is hij een bijna vergeten historische figuur maar ooit was Andreas du Plessis de Richelieu een niet geheel omstreden Farang in het Land van de Glimlach.”
Wordt niet “niet geheel onomstreden” bedoeld?
Mea culpa… Natuurlijk moet dit niet geheel onomstreden zijn. Beetje slordig geweest bij het nalezen…
Alleen al voor de welklinkende naam van die man moest dit artikel geschreven worden.
Lung Jan introduceert ons in de internationale high society van eind 19de – begin 20ste eeuw.
En de wereldwijde banden die zulke lieden hadden.
Ook toen al verdeelden ze de wereld onder elkaar.
Mooi tijdsdocument.
En zoals altijd bij Lung Jan, het leest als een trein.
Dit is een erg goed gedocumenteerd en goed geschreven verhaal.
In de tachtiger jaren werd ik naar aanleiding van mijn boek over Gustave Rolin-Jaequemyns benaderd door een ver Deens familielid van de admiraal met de vraag naar informatie. Deze persoon was toen bezig –beweerde dat zelf– met het schrijven een boek over de man. De General Adviser van Koning Chulalongkorn heeft altijd een afstand bewaard mbt andere adviseurs van het Paleis.
Uit een enkele terloopse vermelding –ik vrees dat ik mij niet meer herinner in welk van de duizenden documenten die ik door nam– bleek dat de admiraal een grote rol haad gespeeld in het hardhandig neerslaan van “opstanden” in het uiterste Zuiden van Thailand. Opstanden die tot de dag van vandaag hun echo vinden.
Vandaar misschien zijn omstreden zijn.
Het Oriental Hotel, ic de bovenste verdieping was ook een soort van kwartier waar de Denen in dienst van Siam jarenlang verbleven.
Over de farangs uit het Noorden schreven Mary Laugesen, Poul Westphall en Robin Dannhorn het boek Scandinavians in Siam onder redactie van Niels Lumholdt gepubliceerd door Thai Wattana Panich in 1980 met de geldelijke bijdragen van een 40-tal bedrijven –de meeste met Scandinavisch klinkende namen.
Het belang van dit boek zijn vooral de talrijke fotos waarbij men wel moet oppassen: er staan ook tientallen niet-Scandinavische farangs op afgebeeld.
Ik neem aan dat Richelieu rock, één van de mooiste duikplekken in Thailand tussen Similan en Surin eilanden naar hem vernoemd is.
Mijn uitgever White Lotus Books meldt dat hij nog 1 exemplaar te koop heeft van Scandinavians in Siam
https://www.whitelotusbooks.com/books/scandinavians-in-siam